Het feit dat een vennootschap behoort tot een groep van vennootschappen die actief is in de vastgoedsector kan van belang zijn bij de beoordeling of sprake is van een herinvesteringsvoornemen. Maar dat houdt niet zonder meer in dat het investeringsvoornemen aan die vennootschap kan worden toegerekend.
In een zaak voor Rechtbank Gelderland liet de fiscus een herinvesteringsreserve (hir) van ruim € 7 miljoen vrijvallen in de belastbare winst van een vastgoed-bv. Ook weigerde de fiscus de dotaties in de latere jaren, omdat geen sprake zou zijn geweest van een onafgebroken herinvesteringsvoornemen. De bv voerde onder meer aan dat zij deel uitmaakte van een concern en dat binnen dat concern continu werd gekeken naar herinvesteringsmogelijkheden. Indien daadwerkelijk wordt overgegaan tot koop van vastgoed, kijkt men binnen het concern welke vennootschap als kopende partij zal optreden. De aanwezigheid van een hir kon een reden zijn om het vastgoed door de betreffende vennootschap te laten kopen, aldus belanghebbende. Dat de bv deel uitmaakte van een vastgoedconcern hield volgens de rechtbank niet zonder meer in dat het voornemen aan de bv kon worden toegerekend. Daartoe waren bijkomende omstandigheden vereist die aannemelijk maken dat bij realisatie van dit voornemen de investering door belanghebbende zou worden verwezenlijkt. Deze bijkomende omstandigheden waren niet aannemelijk geworden. De rechtbank liet de navorderingsaanslagen in stand, maar verminderde de boeten tot € 750.000. Volgens de rechtbank had de bv zo lichtvaardig gehandeld dat haar grove schuld kon worden verweten.
Wet: artikel 3.54, eerste lid, van de Wet IB 2001 en artikel 8, eerste lid, van de Wet Vpb 1969
Meer informatie: Rechtbank Gelderland, 21 juli 2016, ECLI:NL:RBGEL:2016:3986
Geef een reactie