Een vennootschap probeerde met een koopovereenkomst aan te tonen dat zij per ultimo het jaar een begin van uitvoering had gegeven aan haar herinvesteringsvoornemen. Maar dat mocht niet baten. De bepalingen in de overeenkomst waren niet alleen onduidelijk maar de bv had de overeenkomst niet eens ondertekend.
De bv in kwestie was de moedervennootschap in een fiscale eenheid voor de vennootschapsbelasting. In 2005 droeg één van de dochtervennootschappen de ondernemingsactiviteiten van een sauna over en behaalde daarmee een boekwinst van ruim € 2,3 miljoen. Met die boekwinst vormde zij vervolgens een herinvesteringsreserve (hir). De moedermaatschappij kreeg in 2011 een ambtshalve aanslag inclusief verzuimboete opgelegd, omdat zij niet de aangifte voor het jaar 2008 had gedaan. Nu belanghebbende niet de vereiste aangifte had gedaan, moest zij overtuigend aantonen of en in hoeverre de aanslag onjuist was. In geschil was of de hir moest vrijvallen. Volgens de rechter kon de bv niet aannemelijk maken dat zij per ultimo 2008 een begin van uitvoering had gegeven aan haar voornemen tot herinvesteren in een recreatiepark. De verwijzing naar de door of namens belanghebbende niet ondertekende koopovereenkomst was daarvoor onvoldoende, aldus de rechter. In dat stuk ontbrak de ondertekening door de koper en hetgeen was overeengekomen was bovendien onvoldoende bepaalbaar nu onduidelijk was om hoeveel chalets/caravans het ging. De verwijzing van de bv naar latere stukken die zagen op de vertraging in de uitvoering van de ontwikkeling van het recreatiepark wegens bijzondere omstandigheden deden daar dan niet meer aan af. De rechter zag dan ook geen reden om de aanslag te vernietigen.
Wet: artikel 3.54 Wet inkomstenbelasting 2001
Meer informatie: Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 24 december 2014 (gepubliceerd op 24 februari 2015), ECLI:NL:RBZWB:2014:8993
Geef een reactie