Stel een ondernemer verkoopt een onroerende zaak tijdens de herzieningsperiode. EU-lidstaten mogen toestaan dat de verkoper zijn voorbelasting niet herziet als de koper de zaak gebruikt voor btw-belaste prestaties. Maar zij mogen daarbij van de koper niet eisen dat hij bij een latere verkoop aan een particulier ook de herzienings-btw van de koper afdraagt.
Een Zweedse vennootschap, een aktiebolag (AB), had in 2012 een onroerende zaak gekocht. De vorige eigenaar had geopteerd voor btw-plichtigheid. Bij de verkoop waren de partijen niet overeengekomen dat de vorige eigenaar de toegepaste btw-aftrek zou herzien. Zij hadden evenmin bij de Zweedse fiscus een verzoek ingediend om de vrijwillige btw-plichtigheid niet over te laten gaan. De AB verhuurde de gekochte onroerende zaak met toepassing van de optie belaste verhuur. Maar in 2013 droeg zij de onroerende zaak over aan twee particulieren, die de zaak niet gebruikten voor btw-belaste prestaties. Daardoor eindigde de vrijwillige btw-plichtigheid. De Zweedse fiscus verzocht vervolgens de AB onder meer om de aftrek van de voorbelasting door de vorige eigenaar te herzien. De AB moest de btw teruggeven die betrekking had op de resterende herzieningsperiode. De AB meende dat deze eis in strijd is met het Europees recht en ging in beroep.
Strijdigheid met Unierecht
Vervolgens stelde de Zweedse belastingrechter prejudiciële vragen aan het Hof van Justitie van de EU. Het Hof constateert dat de btw-richtlijn toestaat dat de herziening van btw achterwege blijft als een btw-ondernemer (A) een onroerende zaak overdraagt tijdens de herzieningsperiode. De overnemer (B) moet dan wel de onroerende zaak eveneens gebruiken voor btw-belaste prestaties. Verkoopt B de zaak binnen de resterende herzieningstermijn van A aan een derde (C) die de zaak niet gebruikt voor btw-belaste prestaties? Dan verbiedt het Unierecht dat de fiscale autoriteiten verlangen dat B de herziene voorbelasting van A afdraagt.
Richtlijn: art. 188, tweede lid Richtlijn 2006/112/EG
Bron: Hof van Justitie van de EU 26 november 2020, ECLI:EU:C:2020:964, C-787/18
Geef een reactie