Wat in een vaststellingsovereenkomst met de Belastingdienst staat, kan indirect ook de vorming van een herinvesteringsreserve beïnvloeden.
Nadat een woningcorporatie per 1 januari 2008 integraal belastingplichtig werd voor de vennootschapsbelasting, sloot zij een vaststellingsovereenkomst (VSO) met de Belastingdienst. In haar aangifte vennootschapsbelasting over 2012 had de woningcorporatie bepaalde huurwoningen afgewaardeerd met een totaalbedrag van € 5.342.000. Het ging daarbij om woningen waarvan de WOZ-waarde op de waardepeildatum 1 januari 2013 met 20% of meer in waarde was gedaald ten opzichte van de waardepeildatum 1 januari 2008. De Belastingdienst ging akkoord met die afwaardering. Ook in de aangifte over 2013 paste de woningcorporatie een afwaardering van haar huurwoningen toe. In haar aangiftes over 2014 en 2015 wilde de woningcorporatie diverse boekwinsten op verkochte woningen toevoegen aan de herinvesteringsreserve (HIR). De Belastingdienst weigerde de HIR-dotatie over 2014 en stond over 2015 geen dotatie toe voor zover deze zag op boekwinsten op huurwoningen die waren afgewaardeerd. Daarop startte de woningcorporatie een beroepsprocedure.
Boekwaarde na afwaardering en terugname
Rechtbank Den Haag was het eens met de inspecteur dat een ondernemer pas een boekwinst op een afgewaardeerd bedrijfsmiddel mag doteren aan de HIR nadat de afwaardering is teruggenomen. Zie NTFR 2021/2414 en ‘Eerst afwaardering terugnemen, dan pas HIR-dotatie’. Maar Hof Den Haag volgt een andere redenering. In de VSO was een bijzondere regeling getroffen voor de bepaling van de boekwaarde van huurwoningen na de openingsbalansdatum en de invloed daarvan op de jaarwinst. De boekwaarde die resulteert na afwaardering en eventuele terugname daarvan op grond van de VSO kan geen andere zijn dan de boekwaarde die geldt voor de toepassing van de HIR. Het hof constateert dat men afwaarderingen en terugnames daarvan telkens moet doorvoeren per 1 januari. Voor de woningcorporatie valt dat samen met het begin van haar boekjaar. De woningcorporatie mag bij het berekenen van de HIR-dotatie uitgaan van de waarde aan het begin van het boekjaar.
Voldaan aan overige voorwaarden
Verder constateert het hof dat vóór de verkoop van de desbetreffende huurwoningen de woningcorporatie een vastgoedcomplex had voortgebracht. Dit complex wilde zij financieren met de opbrengst uit de toekomstige verkoop van huurwoningen. De woningcorporatie had daarmee een vervangingsvoornemen, zelfs nog vóór de vervreemding, aldus het hof. Omdat het vastgoedcomplex ook dezelfde economische functie vervulde als de verkochte huurwoningen, was de HIR-dotatie toegestaan.
Geef een reactie