Een bv die een herinvesteringsreserve (hir) had gevormd in verband met de verkoop van een jachthaven, zag de hir vrijvallen omdat op de aanschaf van andere bedrijfsmiddelen ten onrechte was afgeboekt. De hir viel echter niet volledig vrij dankzij de toepassing van de evenredige boekwaarderegel.
De vennootschap in kwestie exploiteerde vastgoed en boten. In 2004 vormde zij een herinvesteringsreserve (hir) met de boekwinst die was behaald met de verkoop van een jachthaven. In geschil was of zij de hir mocht afboeken op de aanschafkosten van enkele boten en ligplaatsen. De partijen waren het met elkaar eens dat op boten langer dan tien jaar wordt afgeschreven. Afboeking van de hir was dus mogelijk voor zover de hir was gevormd voor de vervreemding van een bedrijfsmiddel met eenzelfde economische functie in de onderneming als de boten. De bv kon echter niet aannemelijk maken dat de jachthaven eenzelfde economische functie had als de boten. De ligplaatsen en de jachthaven hadden wel eenzelfde economische functie, namelijk de exploitatie van onroerend goed. Afboeking op de hir was in dat geval mogelijk, als de bv voldeed aan de zogenoemde boekwaarde-eis. De bv deed in dat verband een beroep op het besluit van 5 december 2006 (CPP2006/1173M). Op grond van dat besluit kan namelijk bij een onvolledige vervanging een met de mate van vervanging evenredig deel van de hir op de gedeeltelijke vervanging worden afgeboekt. In dat geval geldt voor de toets aan de boekwaarde-eis hetzelfde. Het gelijk op dit punt was aan de bv. De rechtbank verminderde de aanslag voor zover die zag op de vrijval van de herinvesteringsreserve met € 129.521.
Wet: artikel 3.54, tweede lid, Wet inkomstenbelasting 2001
Meer informatie: Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 24 december 2014 (gepubliceerd op 3 februari 2015), ECLI:NL:RBZWB:2014:8992
Geef een reactie