Het enkele feit dat een vennootschap voornemens is de verkoopopbrengst van een bedrijfsmiddel aan te wenden voor een uitdeling aan de aandeelhouders, kan volgens A-G Niessen niet het oordeel van Hof Den Haag dragen dat geen sprake is van een herinvesteringsvoornemen.
In 2015 oordeelde Hof Den Haag dat de fiscus aannemelijk had gemaakt dat de werkelijke waarde van de panden die een bv aan haar aandeelhouders had verkocht aanzienlijk lager was dan de overeengekomen prijs. De gecorrigeerde winst kon volgens het hof niet worden toegevoegd aan de herinvesteringsreserve omdat niet aan het herinvesteringsvoornemen was voldaan. Op het moment van het vervreemden van de panden bestond namelijk de bedoeling de aandeelhouders te bevoordelen. De bv stelde beroep in cassatie in. A-G Niessen adviseert de Hoge Raad om het beroep in cassatie van de bv gegrond te verklaren. Volgens de A-G hoeft de aankoop van het nieuwe bedrijfsmiddel niet per se gefinancierd te worden met de middelen die met de vervreemding van het vervangen middel zijn verkregen. Het is immers ondoenlijk te bepalen of een nieuwe aankoop plaatsvindt met de middelen die met de eerdere vervreemding van het bedrijfsmiddel zijn verkregen. Een andersluidende opvatting kan ertoe leiden dat materieel gelijke gevallen fiscaal ongelijk worden behandeld, aldus de A-G. Het herinvesteringsvoornemen moet (slechts) worden getoetst aan de feitelijke intentie van de ondernemer en hangt niet af van de besteding van de opbrengst. Dat belanghebbende voornemens was de opbrengst aan te wenden voor een uitdeling aan de aandeelhouders, sloot de dotatie van de correctie aan de herinvesteringsreserve dus niet uit. Zo concludeert de A-G.
Wet: artikel 3.54 Wet IB 2001 en artikel 8 Wet VPB 1969
Meer informatie: Parket bij de Hoge Raad, 1 juli 2016 (gepubliceerd op 12 augustus 2016, ECLI:NL:PHR:2016:741
Geef een reactie