Als een ondernemer een herinvesteringsreserve vormt, is dit in beginsel een aanwijzing dat hij een herinvesteringsvoornemen heeft. De ondernemer kan daardoor moeilijk naderhand stellen dat hij nooit een herinvesteringsvoornemen heeft gehad.
In een zaak voor Hof Amsterdam nam een exploitant van onroerend goed de stelling in dat de fiscus niet kon heffen vanwege de vrijval van een herinvesteringsreserve (HIR) in 2011. De onderneming had wel aan de HIR gedoteerd in 2008. Maar deze dotatie had zij niet mogen doen omdat zij nooit een herinvesteringsvoornemen had gehad. Deze fout moest volgens het bedrijf op grond van de foutenleer worden hersteld in 2010. Over 2010 was geen navordering meer mogelijk. Het hof stelde dat de onderneming had moeten weten dat voor het vormen van een HIR een herinvesteringsvoornemen is vereist. Deze voorwaarde was duidelijk genoeg. Maar zelfs al zou de HIR ten onrechte zijn gevormd, dan nog moest de fout worden hersteld in 2011. De onderneming stelde pas in 2015 dat sprake was van een fout, zodat de inspecteur dit niet eerder had kunnen ontdekken. De vrijval van de HIR vond daarom plaats in 2011.
Wet: artikel 8, eerste lid Wet VPB 1969 en artikel 3.54, eerste en vijfde lid Wet IB 2001
Meer informatie: Hof Amsterdam 3 januari 2017 (gepubliceerd 18 januari 2017), ECLI:NL:GHAMS:2017:90
Geef een reactie