Het besluit uit 2007 dat de heffingsbevoegdheid over ontslagvergoedingen tussen Nederland en Duitsland regelde is volgens de Hoge Raad in strijd met het belastingverdrag. Een krachtige waarschuwing aan het adres van de staatssecretaris, aldus mr. Peter Karman.
Op 6 januari 2017 oordeelde de Hoge Raad over de geldigheid van een besluit van de staatssecretaris van Financiën uit 2007 inzake de verdeling van de heffingsbevoegdheid tussen Nederland en Duitsland ten aanzien van ontslagvergoedingen. 'De kern van deze zaak is de vraag of staatsecretaris van Financiën in zijn functie als uitvoerder (of executieve) situaties van dubbele vrijstelling die ondanks (of misschien juist wel dankzij) een belastingverdrag ontstaan, via een onderling overleg procedure met de executieve van de andere lidstaat kan en mag oplossen. De Nederlandse staatssecretaris en zijn Duitse ambtsgenoot passeerden hiermee in feite rechtstreeks zowel de wetgevende als de rechterlijke macht', aldus mr. Peter Karman (Tax Senior Manager People Services bij Meijburg & Co).
Een gewaarschuwd mens telt voor twee?
Reeds eerder kreeg de staatssecretaris van de Hoge Raad een waarschuwing voor oplossingen via een onderling overleg procedure (Hoge Raad 29 september 1999, ECLI:NL:HR:1999:AA2898). Gezien het besluit uit 2007 inzake ontslagvergoedingen houdt de staatssecretaris van Financiën desondanks kennelijk vast aan het voornemen om onderlinge overlegprocedures te voeren om verdragsproblemen op te lossen. Het is in elk geval duidelijk geworden dat de bevoegdheden die de staatssecretaris zichzelf toe-eigent via onderlinge overleg procedures in de ogen van de Hoge raad veel beperkter is.
Waar liggen de grenzen van de bevoegdheid?
'Het verdrag geeft de belastingautoriteiten de bevoegdheid om problemen en moeilijkheden op te lossen bij de uitleg of toepassing van belastingverdragen, maar de uitkomst van het daaruit voortvloeiende onderlinge overleg heeft voor interpretatie van het verdrag of verdragsartikelen alleen bindende werking voor rechters/belastingplichtigen indien parlementaire goedkeuring (of mededeling) is verkregen (gedaan). Is dat niet gebeurd, dan kan de uitkomst van het onderlinge overleg alleen worden gezien als begunstigend beleid indien belanghebbende daarmee in een betere positie terecht komt, maar kan niet dienen om ten nadele van belanghebbende af te wijken', aldus Karman.
In het artikel ‘Verbindendheid van onderlinge afspraken ten opzichte van verdragen’ in Tax Talks geeft mr. Peter Karman zijn analyse van deze zaak en gaat hij uitgebreid in op het brede belang van dit arrest voor de praktijk. Tax Talks abonnees kunnen dit artikel bereiken via hun account. Bent u nog geen abonnee, meld u dan nu aan!
Geef een reactie