Hof Amsterdam behandelde twee hogere beroepen in de zaak Credit Suisse/grootschalige taxplanning bankenconcern en stelde opnieuw een aanslag naar beneden bij. De inspecteur motiveerde volgens het hof wederom zijn standpunten onvoldoende.
In de eerste zaak (ECLI:NL:GHAMS:2016:2218) werd volgens hof Amsterdam de renteaftrek van een interne lening niet verhinderd door de antiwinstdrainagebepaling (art. 10a Vpb). Volgens het hof kwam de dubbele zakelijkheidstoets er in deze zaak namelijk op neer dat er getoetst moest worden of er rechtens dan wel in feite direct of indirect sprake was van een externe financiering van de geldlening. De inspecteur had onvoldoende weersproken dat de lening extern gefinancierd was.
De andere zaak (ECLI:NL:GHAMS:2016:2219) betrof de weigering van renteaftrek bij een tax-shelter constructie. Het was een tax-shelter voor obligatiebaten van een andere bank door overdracht van de obligaties aan fiscale-eenheidsdochter van belanghebbende, gefinancieerd met hybride lening, geflankeerd met opties. Het economisch belang van de obligaties bleef bij de andere bank. Voortbouwend op de argumentatie in de eerdere zaak (zie: Taxplanningstructuur bankenconcern), concludeerde hof Amsterdam opnieuw dat er geen sprake was van fraus legis. Bovendien was bij belanghebbende uitsluitend het haar contractueel toekomende voordeel (berekend als percentage van de beoogde belastingbesparing) belast. Het hof verlaagde om die reden de aanslag tot € 5.601.718.
Wet: artikel 10a Wet Vpb 1964 (tekst 2008); artikel 10a Wet Vpb 1969 (tekst 2016)
Geef een reactie