Hof Den Haag is van mening dat voor het jaar 2015 aannemelijk is gemaakt dat het nominaal zonder veel risico’s te behalen gemiddelde rendement lager is dan 1,2% en daarmee de vermogensrendementsheffing in strijd is met artikel 1 EP EVRM. De Hoge Raad heeft overwogen dat een dergelijke schending op stelselniveau gepaard gaat met een rechtstekort. De rechter zal alleen in uitzonderlijke gevallen ingrijpen.
Een vermogensbezitter was het niet eens met de belastingheffing over zijn vermogen in box 3 voor de jaren 2014 en 2015. Hij ging in hoger beroep bij Hof Den Haag en stelde dat de vermogensrendementsheffing een ongerechtvaardigde inbreuk maakte op het ongestoorde genot van eigendom zoals bedoeld in artikel 1 Eerste protocol bij het Europese Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (art. 1 EP).
Vermogensrendementsheffing 2015 is in strijd met art. 1 EP
Het hof bepaalde dat de door de vermogensbezitter aangedragen cijfers niet in overeenstemming waren met de uitkomsten van de arresten van 14 juni 2019 van de Hoge Raad. Het gaat niet om het behaalde gewogen gemiddelde rendement van een individu, maar het gaat om een abstracte toets. Uitgangspunt is het gemiddeld haalbare rendement op spaarrekeningen, staatsobligaties en deposito’s. Het werkelijk behaalde rendement is niet relevant. Het hof berekent het gemiddeld rendement voor 2014 op 1,57% en voor 2015 op 1,03%. Voor 2014 is geen schending van art. 1 EP, voor 2015 wel.
Alleen in uitzonderingsgevallen moet rechter ingrijpen
Het hof oordeelt echter verder dat voor ingrijpen door de rechter in beginsel geen plaats is, tenzij voor iemand de vermogensrendementsheffing een individuele en buitensporige last is. Het hof ziet voor wat betreft de schending op stelselniveau voor het jaar 2015 geen aanleiding anders te oordelen dan de Hoge Raad heeft gedaan in de arresten van 14 juni 2019, zie ‘Heffing box 3 op stelselniveau schendt artikel 1 EP’. Het hof wijst verder het betoog af van de vermogensbezitter af dat het hof voor rechtsherstel moet zorgdragen. De wetgever onderneemt nu wel degelijk actie naar aanleiding van de arresten van 14 juni 2019, hoewel nog niet duidelijk is welke gevolgen de wetgever verbindt aan de arresten van 14 juni 2019. Voor de vermogensbezitter vormde volgens het hof de vermogensrendementsheffing geen individuele en buitensporige last.
Wet: art. 5.1 en 5.2 Wet IB 2001 (tekst 2015) en art. 1 EP
Meer informatie: Gerechtshof Den Haag 18 december 2019 (gepubliceerd 23 december 2019), ECLI:NL:GHDHA:2019:3425
Geef een reactie