De rechter mag een getuigenaanbod van de belanghebbende niet lichtvaardig passeren. Als de rechter een onduidelijk aanbod tot getuigenbewijs krijgt voorgelegd, zal hij volgens Advocaat-generaal (A-G) IJzerman om nadere opheldering moeten vragen.
De A-G is tot deze conclusie gekomen in een zaak waarin een vrouw tijdens een beroepsprocedure voor de rechtbank met de Belastingdienst een vaststellingsovereenkomst (VSO) sloot. Na het afsluiten van de VSO trok de vrouw haar beroep in, maar wilde later dat de rechtbank de intrekking van haar beroep toch ongedaan maakte. De vrouw stelde dat zij bij het aangaan van de VSO had gedwaald. De rechtbank wees haar verzoek af. De vrouw ging in hoger beroep bij het hof, waar zij drie medewerkers van de Belastingdienst wilde laten optreden als getuigen. Het hof passeerde dit getuigenaanbod. Ten eerste was het getuigenaanbod niet gespecificeerd. Daarnaast had de vrouw ter zitting geen woord gerept over het eventueel horen van de getuigen, laat staan dat zij had toegelicht wat die getuigen zouden kunnen verklaren. Maar voor deze tweede reden vindt de A-G geen steun in de wet of de rechtspraak.
Onjuiste motivering
De A-G wijst erop dat het passeren van een getuigenaanbod niet lichtvaardig mag geschieden. Hij meent dat het ontbreken van een specificatie van het getuigenaanbod geen reden is om het te passeren. Het lag voor de hand dat de getuigenissen zouden zien op het tot stand komen van de VSO. Bovendien had het hof ten onrechte nagelaten de vrouw om opheldering te vragen. De A-G heeft daarom op 13 september 2016 (ECLI:NL:PHR:2016:954) de Hoge Raad geadviseerd het cassatieberoep van de vrouw gegrond te verklaren.
Update
De Hoge Raad heeft het advies van de A-G overgenomen. De zaak is doorverwezen naar Hof Amsterdam. De Hoge Raad geeft dit hof nog het volgende mee. De vrouw had haar beroep op dwaling onder meer doen steunen op de stelling dat de verwachtingen ten aanzien van de verkooptransactie die bestonden op het moment het sluiten van de VSO niet zijn uitgekomen. Volgens de Hoge Raad kan die stelling de vrouw niet baten omdat een beroep op een uitsluitend toekomstige omstandigheid geen grond voor vernietiging kan zijn.
Wet: artikel 8:63, tweede lid Awb
Meer informatie: Hoge Raad, 16 december 2016, ECLI:NL:HR:2016:2860
Geef een reactie