Mr. Vanessa Huygen van Dyck-Jagersma geeft haar precommentaar op een arrest over de gevolgen van een eerdere rechterlijke beslissing tot vernietiging van informatiebeschikking. Ook gaat zij in op de bewijslast van de fiscus bij het opleggen van een boete.
Een man drijft via een vof een onderneming. Naar aanleiding van een boekenonderzoek heeft de inspecteur de winst verhoogd en een vergrijpboete opgelegd. De informatiebeschikking die de inspecteur heeft gegeven wegens schending van de administratieplicht, is door Hof Den Haag in een eerdere procedure vernietigd. In de onderhavige belastingprocedure beroept de inspecteur zich op omkering van de bewijslast omdat belanghebbende niet de vereiste aangifte heeft gedaan. In dat verband heeft de inspecteur aangevoerd dat de administratie onbetrouwbaar is en niet kan dienen als grondslag voor de omzet- en winstberekening. Hof Den Haag volgt de inspecteur hierin.
Aanzienlijk niet-opgegeven inkomen bewijst geen opzet
Volgens de Hoge Raad is dat terecht. Bij het oordeel dat het hof over de administratie vormt in de onderhavige procedure over de belastingaanslag, is hij niet gebonden aan de eerder gegeven beslissing tot vernietiging van de informatiebeschikking. Die vernietiging verhindert namelijk niet dat het hof in de procedure over de belastingaanslag waarop die informatiebeschikking betrekking heeft, beslist dat de administratieplicht is geschonden. Toch vernietigt de Hoge Raad de hofuitspraak wat betreft de opgelegde vergrijpboete. Het Hof heeft in zijn uitspraak namelijk geen feiten vermeld die leiden tot de conclusie dat de vennoot met opzet een onjuiste aangifte heeft gedaan. De enkele omstandigheid dat de niet-aangegeven inkomsten aanzienlijk zijn, kan die conclusie niet rechtvaardigen. Daarom moet hof Amsterdam de zaak verder afhandelen.
Commentaar mr. Vanessa Huygen van Dyck-Jagersma
Taxence vroeg mr. Vanessa Huygen van Dyck-Jagersma, verbonden aan HuygenLammers Advocaten, om een reactie op dit arrest.
De Hoge Raad onderstreept in dit arrest zijn eerdere oordeel van 9 juli 2021. Daarin oordeelde de Hoge Raad al dat een vernietigde informatiebeschikking niet betekent dat de vereiste aangifte (dus) wel is gedaan. Die oordelen staan los van elkaar. Het gevolg is wel dat de sanctie dat de bewijslast wordt omgekeerd, dan niet meer op de (immers vernietigde) informatiebeschikking kan worden gebaseerd. Maar het zelfstandige oordeel van de rechter in de aanslagprocedure kan nog steeds zijn dat de administratie niet voldoet als basis voor de belastingberekening en dat aanzienlijk te laag aangifte is gedaan, waardoor ‘niet de vereiste aangifte’ tot omkering van de bewijslast leidt. Het cassatieberoep op dit punt strandt dan ook.
Zware bewijslast voor fiscus bij boete
Cassatie slaagt echter met betrekking tot de boete. Sinds 8 april 2022 heeft de Hoge Raad de bewijslast voor de boete fors verhoogd: het bestaan van opzet (of grove schuld) kan niet meer volstaan met ‘aannemelijk maken’ maar moet ‘overtuigend aangetoond’ worden. De hofuitspraak in deze zaak dateert van vóór dat arrest. De Hoge Raad verwijst nadrukkelijk naar zijn arrest van 31 maart 2023, waarin verder werd verduidelijkt dat als een aanzienlijk bedrag ten onrechte niet is aangegeven, dat nog niet bewijst dat er opzet bestond. Ook niet als dit stelselmatig gebeurt. En dat wanneer iemand zich ‘bewust had moeten zijn’ dat ook nog geen vaststelling inhoudt van voor opzet vereiste daadwerkelijke bewustheid.
Opzet is niet vastgesteld
In de nu voorliggende casus heeft het Hof veel woorden gewijd aan de vaststelling dat belanghebbende aanzienlijke inkomsten heeft genoten die hij niet heeft aangegeven. Inmiddels is echter duidelijk dat op basis daarvan nog geen opzet kan worden vastgesteld. Op dit onderdeel wordt het cassatieberoep daarom gegrond verklaard. Hof Amsterdam zal alsnog moeten oordelen of het bewijs voor opzet kan worden geleverd.
Binnenkort verschijnt een uitgebreid commentaar van Vanessa Huygen van Dyck in NTFR. Nog geen abonnee? Klik dan hier om 3 maanden kennis te maken met NTFR.
Wet: art. 27e, eerste lid, 52, 52a en 67d, eerste lid AWR
Bronnen: Hoge Raad 13 oktober 2023, ECLI:NL:HR:2023:1336, 21/05244 en Hoge Raad 13 oktober 2023, ECLI:NL:HR:2023:1438, 21/05245
Geef een reactie