Hof Amsterdam moest zich in drie verschillende zaken buigen over de vraag of de Nederlandse fiscus het vormen van een fiscale eenheid in grensoverschrijdende gevallen mag weigeren. Dit zou volgens de betrokken vennootschappen in strijd zijn met het Europees recht. Het hof vraagt het Europese Hof van Justitie nu om advies.
Nederlandse vennootschappen kunnen onder strikte voorwaarden een fiscale eenheid (f.e.) vormen voor de vpb. Als voorwaarde geldt onder andere dat de moedervennootschap een belang moet hebben in de te voegen dochtervennootschappen van minstens 95%. In het geval van een indirect belang moet de tussenhoudstermaatschappij ook deel uitmaken van de f.e. Dit vormt een obstakel als de tussenhoudstermaatschappij een buitenlandse vennootschap is en geen vaste inrichting heeft in Nederland. Nederlandse dochtervennootschappen met een gemeenschappelijke buitenlandse moeder zouden dus geen f.e. kunnen aangaan. Ook een Nederlandse moedervennootschap met Nederlandse kleindochters waarvan de aandelen worden gehouden door buitenlandse tussenhoudstermaatschappijen loopt tegen dit probleem aan. Het weigeren van een dergelijke grensoverschrijdende f.e. zou internationale groepen belemmeren bij de keuze van structurering van hun Nederlandse activiteiten. Daarom wil het hof van het Europese Hof weten:
- met welke binnenlandse situatie zij deze grensoverschrijdende gevallen moet vergelijken; en
- of de samenhang van het Nederlandse fiscale systeem een rechtvaardigingsgrond is voor het weigeren van een f.e.
Meer informatie: Gerechtshof Amsterdam, 17 januari 2013, LJN: BY8717
Geef een reactie