Over het jaar 2013 legde de fiscus de verhuurderheffing in het geval van mede-eigendom van huurwoningen op aan de mede-eigenaar aan wie de WOZ-beschikking bekend was gemaakt. De Hoge Raad oordeelt in twee zaken dat deze toerekening soms heeft geleid tot een ongelijke behandeling van economisch gelijke gevallen.
De Hoge Raad volgt daarmee de conclusie van Advocaat-generaal (A-G) Wattel. Zie: ‘Wet verhuurderheffing schendt gelijkheidsbeginsel dubbel’. De Hoge Raad stelt vast dat de mate waarin de ongelijke behandeling zich voordoet afhankelijk is van het beleid van de gemeente rond de bekendmaking van WOZ-beschikkingen. Het gemeentelijke beleid kan dit discriminerende effect nog versterken. Dit is het geval als meer personen het genot hebben van meer dan tien huurwoningen en een deel van hen door gemeentebeleid buiten de verhuurderheffing blijft. Het is dan niet zo dat alle genothebbenden de verhuurderheffing naar evenredigheid van hun aandeel dragen. De Hoge Raad laat het aan de wetgever over om deze discriminatie op te heffen. In deze zaak bepaalt de Hoge Raad in ieder geval dat de verhuurder een teruggaaf krijgt van de verhuurderheffing die hij heeft betaald.
Wet: artt. 3 en 4 Wet verhuurderheffing (geldig van 1 januari t/m 31 december 2013)
Bronnen: Hoge Raad 8 juni 2018, ECLI:NL:HR:2018:846 en Hoge Raad 8 juni 2018, ECLI:NL:HR:2018:847
Geef een reactie