De Hoge Raad stelt geen prejudiciële vraag aan het Hof van Justitie EU of het nodig is een afwijzing van een cassatieverzoek om prejudiciële vragen te motiveren.
In een kansloze procedure over het toepassen van het verlaagde tarief voor de overdrachtsbelasting en een dwangsom niet-tijdig beslissen, was verzocht prejudiciële vragen te stellen aan het Hof van Justitie. A-G Wattel had geconcludeerd tot afwijzing van dit verzoek. Hij wist echter niet of de Hoge Raad een dergelijk verzoek af kan doen met als enige motivering 80a RO of 81 lid 1 Wet RO. Daarom adviseerde de A-G de Hoge Raad om prejudiciële vragen hierover te stellen aan het Hof van Justitie. De Hoge Raad volgt dat advies van de A-G niet op en verwijst naar het door de A-G bekritiseerde arrest van de strafkamer van de Hoge Raad eerder dit jaar. In dat arrest was overwogen dat in een zaak als deze zich juist een van de situaties voordoet waarin van het stellen van prejudiciële vragen kan worden afgezien. Dat kan als de opgeworpen prejudiciële vragen niet relevant zijn voor het geschil dan wel dat deze kunnen worden beantwoord aan de hand van de jurisprudentie van het Hof van Justitie of er redelijkerwijs geen twijfel kan bestaan over de uitleg van de betrokken Unierechtelijke regel.
Wet: artikel 267 VWEU
Meer informatie: Hoge Raad 25 september 2015 (gepubliceerd 25 september 2015), ECLI:NL:HR: 2015: 2796
Geef een reactie