De Hoge Raad constateert dat de zaak Oudeland Beheer na het arrest van het Hof van Justitie geen verder onderzoek behoeft.
In de zaak Oudeland beheer verwierf Oudeland BV een erfpachtrecht op een stuk grond, waarop een kantoorpand in aanbouw stond. Over dat erfpachtrecht had Oudeland BV meteen btw betaald en in aftrek genomen. Hof Den Haag had geoordeeld dat voor ter bepaling van de voortbrengingskosten voor de interne levering de waarde van de canon moest worden bepaald die voorafgaande aan de levering was betaald (€ 330.000) en niet de hogere gekapitaliseerde waarde (€ 3.844.500). Daartegen had de Staatssecretaris van Financiën beroep in cassatie ingediend.
De Hoge Raad legde vervolgens het EU-Hof van Justitie de vraag voor in hoeverre de vestiging van het recht van erfpacht en de afbouwkosten van de opstal mochten worden betrokken in de maatstaf van heffing voor deze interne levering.
Het Hof antwoordde hierop duidelijk en in lijn met eerdere arresten van dit hof en het advies van A-G Mengozzi (zie: Hof van Justitie volgt A-G in zaak Oudeland Beheer) dat interne levering mogelijk is over elementen waarover al btw is betaald, en vervolgens in aftrek is genomen. De maatstaf van heffing kan echter in geen geval een waarde omvatten waarover wel btw is betaald maar niet in aftrek is genomen. Wat de erfpachtcanon betreft is het de gekapitaliseerde waarde van de canon die tot de maatstaf van heffing behoort. Dit volgens dezelfde berekeningsmethode als voor de bepaling van de waarde bij de vestiging van het erfpachtrecht. Een half jaar nadat het HvJ zijn arrest wees, constateert de Hoge Raad simpelweg dat er geen andere geschilpunten waren en dat hij de zaak zelf kan afdoen.
Wet: artikel 8, derde lid, Wet op de omzetbelasting 1968 en artikel 5, eerste lid en vijfde lid, Uitvoeringsbesluit OB; artikel 11 a lid 1 onderdeel b zesde richtlijn btw.
Meer informatie: Hoge Raad 11 november 2016, ECLI:NL:HR:2016:2556
Geef een reactie