Een ondernemer kan geen omzetbelasting verschuldigd zijn uitsluitend op grond van een al of niet terechte vermelding van een btw-bedrag op een akte van levering. Dit omdat een akte van levering geen factuur is. De Hoge Raad komt hiermee terug op eerdere jurisprudentie.
Een transportbedrijf leverde in 1999 een perceel op een industrieterrein en een vrachtwagen door. Belanghebbende stelde tijdens de levering gevestigd te zijn in het buitenland. De klanten brachten zeer waarschijnlijk de btw in aftrek. Dit omdat in die tijd een akte van levering nog als factuur werd beschouwd conform eerdere jurisprudentie van de Hoge Raad (1989 en 1990) en op die akte, volgens belanghebbende ten onrechte, btw was vermeld. Vanwege het gevaar op verlies aan belastinginkomsten legde de inspecteur niet alleen een naheffingsaanslag op maar liet direct ook invorderingsmaatregelen nemen.
Geen factuur
Een beroep op schending van het Unierechtelijk verdedigingsbeginsel in verband met die gang van zaken kon belanghebbende volgens de Hoge Raad niet baten omdat hij zelf de rechtbank had verzocht de zaak inhoudelijk te behandelen en niet terug te verwijzen naar de inspecteur. Wel was het zo dat de akte van levering geen factuur was. Op een dergelijke akte wordt namelijk geen bedrag gevorderd. Om die reden verwijst de Hoge Raad de zaak naar Hof Den Bosch om te onderzoeken of het klopt dat belanghebbende ten tijde van de leveringen buiten Nederland was gevestigd, en zo ja, of op een of meer facturen melding is gemaakt van omzetbelasting.
Commentaar mr. Mark Hendriks
Taxence vroeg mr. Mark Hendriks (Jaegers & Soons advocaten) om een reactie. ‘Dit is een interessant arrest. Zowel voor mensen werkzaam in de procespraktijk als adviseurs in de btw-praktijk. Het eerste deel van het arrest gaat over het verdedigingsbeginsel. De afgelopen jaren heeft de Hoge Raad een aantal concrete stappen gezet richting een effectieve rechtsbescherming, voortvloeiend uit dit verdedigingsbeginsel. Het beginsel verplicht de belastingdienst om voorafgaand aan het nemen van een bezwarend besluit op het terrein van Douane en btw, de belastingplichtige daarover te horen (arrest Sopropé, HvJ 18 december 2008, zaak C-349/07). Als dat niet is gebeurd – zoals in deze zaak van mijn cliënt – moet onderzocht worden of de belastingplichtige door deze schending geen nadelige gevolgen heeft gehad voor het maken van effectief bezwaar tegen de naheffingsaanslag. En met name of de procedure een andere afloop zou kunnen hebben gehad. De Hoge Raad bevestigt dat dit in deze zaak inderdaad het geval is. Ware het niet dat bij de rechtbank partijen tot de conclusie waren gekomen dat een terugverwijzing naar de inspecteur om alsnog een hoorzitting te houden, niets zou toevoegen. De rechtbank voorzag toen zelf in de zaak. Daarmee had belanghebbende volgens de Hoge Raad zijn recht om te worden gehoord prijsgegeven en was er geen grond om de naheffingsaanslag te vernietigen wegens strijdigheid met het verdedigingsbeginsel. Dat is een nieuwe invalshoek. Was de zaak overigens wel door de rechtbank terugverwezen voor een hoorzitting, had dit naar mijn overtuiging voor de uiteindelijke beslissing van de Hoge Raad geen verschil gemaakt. Omdat belanghebbende dan alsnog was gehoord was het verdedigingsbeginsel evenmin geschonden.
Het tweede deel van het arrest gaat om de vraag of een akte van levering een factuur is in de zin van artikel 37 wet OB. Belanghebbende had van het begin af aan bepleit dat dit niet het geval is en bovendien dat de btw had moeten worden verlegd naar de kopers omdat de firmanten ten tijde van de levering in het buitenland woonachtig waren. Hierin gaat de Hoge Raad expliciet om. Het komt terug van oude jurisprudentie uit de jaren ‘80 van de vorige eeuw en bepaalt dat een notariële akte niet meer inhoudt dan – eenvoudig gezegd – het beklinken van een koopovereenkomst voor een bepaalde koopsom waarover btw verschuldigd is. Het vormt geen factuur in de zin van artikel 37 wet OB. De zaak is terugverwezen naar het Hof in Den Bosch waar meer dan 15 jaar na de oorspronkelijke transactie, alsnog de buitenlandse belastingplicht wordt beoordeeld en de vraag of er überhaupt btw verschuldigd was.’
Wet: art. 37 Wet OB
Meer informatie: Hoge Raad 25 november 2016, ECLI:NL:HR:2016:2664
Geef een reactie