In een recent arrest is de Hoge Raad dieper ingegaan op de waardering van effecten. Het blijkt dat delta hedging niet automatisch verplicht tot het toepassen van de beurswaarde met betrekking tot een groep effecten.
De zaak betrof een bv die marketmaker was en daarom posities in effecten moest innemen. Via onder meer delta hedging probeerde zij de risico’s van haar posities optimaal af te dekken. Voor meer informatie over het geschil, zie: ‘Marketmaker moet activa en passiva fiscaal beurswaarde toekennen’. De Hoge Raad oordeelde dat voor de waardering van een groep effecten goed koopmanschap een gezamenlijke waardering voorschrijft. Daarbij geldt wel dat sprake moet zijn van een zeer effectieve hedge. Uit een eerder arrest bleek dit het geval te zijn als de waardeontwikkelingen van de effecten op de balansdatum hoogstwaarschijnlijk correleren binnen een bandbreedte van 80% tot 125%.
Aftrek verlies of verhoging kostprijs?
Gesteld dat men effecten tegen de kostprijs waardeert, is een verlies bij een verkoop van een deel van de effecten door de gezamenlijke waardering niet aftrekbaar als in de rest van de effecten een minstens even grote latente winst is besloten. Het gerealiseerde verlies verhoogt dan wel de kostprijs. De Hoge Raad oordeelde dat de omstandigheid dat de koersrisico’s door delta hedging vrijwel waren uitgedoofd op zichzelf nog niet betekende dat was voldaan aan de voorwaarden voor gezamenlijke waardering. De Hoge Raad verwees de zaak daarom door naar Hof Den Haag.
Wet: artikel 3.25 IB 2001 en artikel 8, eerste lid Vpb 1969
Meer informatie: Bron: Hoge Raad, 21 maart 2014, ECLI:NL:HR:2014:635
Geef een reactie