Advocaat-generaal (A-G) Ettema heeft de Hoge Raad haar advies gegeven voor een zaak tegen de forfaitaire vermogensrendementsheffing van box 3 over de jaren 2013 en 2014. Volgens de A-G is het mogelijk dat deze heffing in strijd is met het eigendomsrecht van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). Maar zij meent ook dat niet de Hoge Raad, maar de wetgever een eventueel rechtsherstel moet bieden.
De Bond voor Belastingbetalers heeft belastingplichtigen opgeroepen om bezwaar te maken tegen de vermogensrendementsheffing over de jaren 2013 en 2014. De conclusie van de A-G ziet op de proefprocedures die in het kader van dit massaal bezwaar zijn gevoerd. Uit een eerder arrest van de Hoge Raad is al gebleken dat de vermogensrendementsheffing in strijd met het EVRM kan zijn als het forfaitair rendement gedurende een lange reeks van jaren niet haalbaar is zonder veel risico te lopen. Zie: ‘Hoge Raad houdt box 3 in stand’. De A-G stelt dat deze periode maximaal 36 jaar moet bedragen. Dit is de gemiddelde verwachte periode waarin een belastingplichtige beschikt over meer vermogen dan het heffingsvrije vermogen. Zij adviseert echter de Hoge Raad om het begrip ‘een lange reeks van jaren’ nader in te vullen.
Rendement van 4% niet gehaald
De A-G gaat vervolgens na of in de jaren 2013 en 2014 over een lange reeks van jaren een rendement van 4% haalbaar is. Daarbij is overigens niet van belang hoe iemand zijn vermogen heeft verdeeld (bijvoorbeeld alles of maar een deel op een spaarrekening gezet). Het gaat alleen om het gemiddelde rendement dat men over de gehele box 3-linie zou kunnen behalen. De A-G constateert dat over de periode 2001-2012 een gemiddeld rendement van 4% niet is gehaald. Zij gaat voor de eenvoud ervan uit dat de rendementen vóór 2001 en in 2013 en 2014 niet veel anders zijn. Maar om in strijd te zijn met het EVRM, moet de box 3-heffing ook buitensporig zijn. De A-G meent dat een effectieve inkomstenbelasting van 1,2% van het vermogen niet per se buitensporig is. Zelfs als het werkelijke rendement van het vermogen 2% is, zodat de effectieve belasting 60% is, is dit volgens de A-G niet buitensporig. De feitenrechter zal moeten onderzoeken of het rendement van 4% niet meer haalbaar is en of de box 3-heffing leidt tot een buitensporige last. Als dit het geval is, moet rechtsherstel plaatsvinden.
Rechtsherstel
Een rechter kan zelf rechtsherstel bieden als het te bieden rechtsherstel voldoende duidelijk valt af te leiden uit het stelsel en de geschiedenis van de wet. Zijn er alternatieven voor rechtsherstel, dan moet de rechter het rechtsherstel overlaten aan de wetgever. Deze laatste situatie doet zich voor bij de problematiek van de vermogensrendementsheffing, aldus de A-G. Daarbij merkt zij nog op dat de wetgever niet nalatig is geweest, nu hij in 2017 het forfaitaire rendement heeft aangepast.
Wet: art. 5.2 Wet IB 2001 per 1 januari 2014
Protocol: artikel 1 Eerste Protocol EVRM
Meer informatie: Parket bij de Hoge Raad 31 december 2018 (gepubliceerd 3 januari 2019), ECLI:NL:PHR:2018:1443
Geef een reactie