Hof Arnhem-Leeuwarden ging in een BZN zaak te ver in zijn eis dat de inspecteur aannemelijk moest maken dat de persoonlijke omstandigheden niet afweken van die van andere rekeninghouders, aldus de Hoge Raad. Als omkering van de bewijslast moet worden toegepast, hoeft de inspecteur slechts aannemelijk te maken dat zijn schatting niet willekeurig is.
Bij deze BZN zaak had de inspecteur het (extra) inkomen van een zwartspaarder modelmatig geschat. Hof Arnhem-Leeuwarden vond deze schatting onredelijk (zie: Hof vond onterecht schatting inkomen zwartspaarder bijna factor 3 te hoog). Het was duidelijk geworden dat belanghebbende uitsluitend obligaties had en de inspecteur had daar klaarblijkelijk geen rekening mee gehouden. Hij had immers niet aangegeven wat in het model de samenstelling van het inkomen was.
De Hoge Raad was het hier niet mee eens. De inspecteur had zijn schatting van het verzwegen vermogen voldoende onderbouwd met een beroep op gemiddelden die waren ontleend aan het verloop van tegoeden en/of beleggingen ten name van andere rekeninghouders, en de groep rekeninghouders was groot en gevarieerd genoeg. Hiermee was de schatting redelijk en niet naar willekeur gemaakt. Meer bewijs mocht het hof, gezien het feit dat omkering van de bewijslast moest worden toegepast, niet van de inspecteur eisen. De zwartspaarder had vervolgens maar moeten duidelijk maken dat persoonlijke omstandigheden maakten dat de schatting te hoog was. De Hoge Raad verwees de zaak naar Hof Den Bosch.
Wet: artikel 27e AWR; artikel 2.17, vierde lid, ten tweede, Wet IB 2001
Meer informatie: Hoge Raad, 13 november 2015, ECLI:NL:HR:2015:3291
Geef een reactie