Het moment waarop een bedrag aan loon of een uitkering rentedragend is geworden, kan het fiscale genietingsmoment vormen. De Hoge Raad maakt duidelijk dat een vordering niet rentedragend kan worden, als zij nog niet liquide is.
In een drietal arresten heeft de Hoge Raad zijn oordeel gegeven over het begrip ‘rentedragend geworden’. In twee van de drie zaken hadden werknemers hun ontslag aangevochten. In beide gevallen werd de werkgever verplicht om alsnog loon over een bepaalde periode uit te betalen. Vervolgens wil de Belastingdienst de uitbetalingen belasten in het jaar van ontvangst. Maar de werknemers stellen dat de ontvangen bedragen zijn belast in de jaren waarop het loon betrekking had. Hun motivering is als volgt: de werkgevers moeten rente betalen over het nagekomen loon. Dat betekent dat het loon in eerdere jaren al rentedragend is geworden. En dus is het loon toen al fiscaal genoten.
Vordering moet eerst ontstaan
Maar de Hoge Raad volgt het standpunt van de werknemers niet. Voor het bepalen van het fiscale genietingsmoment ziet de term ‘rentedragend geworden’ niet op de situatie waarin rente wordt verschuldigd vanwege een vertraging in het betalen van een geldsom. Een vordering wordt pas rentedragend wanneer deze liquide is en blijft uitstaan, waarbij de schuldeiser rente geniet over zijn vordering. In de desbetreffende gevallen is het nagekomen loon gewoon belast in het jaar van ontvangst.
Ingetrokken Ziektewetuitkering
In de derde zaak had een man in de jaren 2013 tot en met 2015 uitkeringen op grond van de Ziektewet (ZW) ontvangen. Het UWV trok in oktober 2015 divers uitkeringen in. De man had in 2015 echter nog niets terugbetaald. Wel stelt hij dat de Belastingdienst de in 2015 ontvangen ZW-uitkering niet in dat jaar mag belasten. Volgens de man staat tegenover de genoten uitkering een negatieve uitkering, die in 2015 rentedragend is geworden. De Hoge Raad verwerpt ook dit standpunt. De man heeft niets terugbetaald en er is geen sprake van een rentedragende lening. Wet: art. 3.146 Wet IB 2001
Bronnen: Hoge Raad 20 december 2012, ECLI:NL:HR:2019:2003, 18/05272, Hoge Raad 20 december 2012, ECLI:NL:HR:2019:2004, 19/00033 en Hoge Raad 20 december 2012, ECLI:NL:HR:2019:2005, 19/01700
Geef een reactie