Als een Nederlandse ingezetene met een buitenlandse nationaliteit een in het buitenland geregistreerde auto gebruikt op de Nederlandse weg, kan hij een naheffingsaanslag motorrijtuigenbelasting verwachten. In beginsel heft de Belastingdienst na vanaf het moment van registratie als ingezetene. De Hoge Raad ziet hierin geen strijd met het Unierecht, mits de fiscus bepaalde regels in acht neemt.
Op 25 mei 2016 ontdekte de fiscus dat een vrouw als bestuurder van een personenauto de Nederlandse weg gebruikte. De vrouw had niet de Nederlandse nationaliteit, maar was vanaf 11 juli 2013 wel een ingezetene van Nederland. De desbetreffende auto was geregistreerd in Polen en eigendom van een neef van de partner van de vrouw. Vanwege het gebruik van de auto in Nederland legde de Belastingdienst de vrouw een naheffingsaanslag op. De inspecteur berekende het na te heffen bedrag over de periode van 11 juli 2013 tot en met 24 mei 2016. De vrouw ging in beroep tegen de naheffingsaanslag. De zaak kwam uiteindelijk voor de Hoge Raad om enkele prejudiciële vragen van de rechtbank te beantwoorden.
Naheffingstijdvak
Om te beginnen oordeelt de Hoge Raad dat het naheffingstijdvak mag beginnen vanaf het moment waarop de belanghebbende is ingeschreven in de basisregistratie personen (BRP). Daarbij geldt wel als voorwaarde dat dit forfaitaire naheffingstijdvak niet eerder mag beginnen dan aan het begin van het vijfde kalenderjaar vóór het jaar waarin de fiscus het weggebruik opmerkt. Of de houder van een in het buitenland geregistreerd motorrijtuig dezelfde persoon is als de kentekenhouder, is hierbij niet van belang. Bovendien moet de belanghebbende de gelegenheid krijgen om tegenbewijs te kunnen leveren. Dat wil zeggen dat hij aannemelijk maakt dat hij niet meteen vanaf het moment van inschrijving in de BRP de auto in Nederland kon gebruiken. De Hoge Raad oordeelt dat daartoe voldoende is dat de belanghebbende aannemelijk maakt met ingang van welke dag hij in Nederland beschikte over de in het buitenland geregistreerde auto. Is sprake van naheffing vanwege het gebruik in Nederland van een auto met een buitenlands kenteken? Dan moet de gebruiker ook de gelegenheid krijgen om te bewijzen dat hij gedurende het forfaitaire naheffingstijdvak in een of meer perioden niet in Nederland kon beschikken over de auto.
Verzuimboete
Ten slotte geeft de Hoge Raad nog mee hoe de rechtbank moet oordelen of de opgelegde verzuimboete passend is. De belastingrechter moet rekening houden met alle relevante omstandigheden van het geval. Het gebruik van het forfaitaire heffingstijdvak en de weerlegbare bewijsvermoedens behoren ook tot deze omstandigheden. De rechter moet in zijn uitspraak laten blijken dat hij die omstandigheden in aanmerking heeft genomen.
Wet: art. 7, derde lid, 13, 34 en 37 Wet MRB 1994 en art. 67c AWR
Meer informatie: Hoge Raad 5 april 2019, ECLI:NL:HR:2019:482
Geef een reactie