De rente over een schuld ter financiering van een verwerving of uitbreiding in een verbonden lichaam is niet zomaar aftrekbaar. De Hoge Raad stelt prejudiciële vragen aan het Hof van Justitie van de EU om te zien of die renteaftrekbeperking niet te streng is.
Een in België gevestigde nv hield alle aandelen in een bv. In het jaar 2000 had zij 53,05% van de aandelen in een Belgisch coördinatiecentrum. De overige 46,95% van de aandelen was in handen van een Belgische top-nv die dat jaar 39% van de aandelen in de nv bezat. Coördinatiecentra genoten in België een bijzonder fiscaal regime. Zo bepaalde men hun belastbare winst aan de hand van de ‘cost plus’-methode. Een coördinatiecentrum hoefde verder geen roerende voorheffing op rentebetalingen in te houden. Maar de ontvangende vennootschap had wel recht op verrekening of teruggaaf van een fictieve roerende voorheffing. De bv verkreeg op 14 maart 2000 van derden 72% van de aandelen in een vennootschap. De resterende aandelen kwamen in eigendom van de nv. De bv had deze aanschaf gefinancierd met een lening van het Belgische coördinatiecentrum. Dit coördinatiecentrum had weer deze lening kunnen financieren dankzij een kapitaalstorting door de nv.
Hoe kunstmatig moet de transactie zijn?
Tussen de bv en de Belastingdienst ontstond een geschil over de aftrekbaarheid van de rente over de lening ter financiering van de transactie op 14 maart 2000. Volgens de wet geldt namelijk in principe een renteaftrekbeperking bij financiering van besmette transacties met gelden van verbonden partijen. Tenminste, als het gaat om een onzakelijke constructie. Dit is de zogeheten antiwinstdrainage-maatregel. Maar de bv stelt dat deze renteaftrekbeperking in strijd is met het Unierecht. De Hoge Raad heeft daar twijfels over en stelt daarom de volgende prejudiciële vragen aan het Hof van Justitie van de EU:
- Is de opvatting juist dat de fiscus de rente ter zake van een leenschuld die onderdeel uitmaakt van een volstrekt kunstmatige constructie in aftrek kan beperken, ongeacht of de desbetreffende schuld tegen marktconforme voorwaarden is aangegaan?
- Klopt het dat voornoemde rente volledig in aftrek wordt beperkt, ook voor zover die rente op zichzelf beschouwd niet uitgaat boven het bedrag dat zou zijn overeengekomen tussen onafhankelijke ondernemingen?
- Maakt het voor de beantwoording van de eerste twee vragen verschil of sprake is van een interne verhanging of externe acquisitie?
Wet: art. 10a, eerste lid, onderdeel c Wet Vpb 1969
Bron: Hoge Raad 2 september 2022, ECLI:NL:HR:2022:1121, 20/3948
Geef een reactie