Ook als in één van de zaken een aanvullend geschilpunt aan de orde is, kan voor die fase samenhang met de andere zaken worden aangenomen. De werkzaamheden van de rechtsbijstandverlener voor het gemeenschappelijke geschilpunt in alle zaken moeten dan nagenoeg identiek zijn.
In verband met de vergoeding van proceskosten stelt de Hoge Raad voorop dat men voor de bezwaar-, beroeps-, hogerberoeps- en de cassatiefase afzonderlijk moet beoordelen of bij de in die fase behandelde zaken sprake is van samenhang in de zin van artikel 3, lid 2 Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). Bij samenhang tussen zaken in een fase van de procedure, worden de zaken voor de berekening van de proceskostenvergoeding voor de hele fase als één zaak aangemerkt. Dit is niet anders als in één van de zaken (al dan niet in een eerdere fase van de rechtsgang) een aanvullend geschilpunt aan de orde is. Als de werkzaamheden van de rechtsverlener in die andere zaken nagenoeg identiek zijn aan de werkzaamheden die hij (ook in de zaak met het aanvullende standpunt) heeft verricht voor het gemeenschappelijke geschilpunt, is in de desbetreffende fase van de rechtsgang voor al die zaken sprake van samenhang. Voor de samenhang is niet vereist dat ook die nagenoeg identieke werkzaamheden (nagenoeg) gelijktijdig hebben plaatsgevonden. Bij de beoordeling van de onderlinge samenhang moet men niet alle werkzaamheden die de rechtsbijstandverlener in zijn dossier voor de cliënt heeft verricht in de beschouwing betrekken, maar moet men zicht beperken tot de handelingen zoals in de procedure verricht. De Hoge Raad verwijst hierbij naar de in onderdeel A van de bijlage bij het Bpb limitatief opgesomde proceshandelingen. De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond.
Wet: artikel 3, lid 2 Bpb en onderdeel A van de bijlage
Meer informatie: Hoge Raad 17 maart 2017, ECLI:NL:HR:2017:439
Geef een reactie