De inspecteur mocht bij het niet tijdig indienen van een aangifte een hogere boete opleggen aan een VPB-ondernemer dan aan een IB-ondernemer. Rechtbank Arnhem vond dit onderscheid redelijk aangezien vennootschapsbelastingplichtige ondernemers vaker hun aangifteverplichtingen niet nakomen.
Voor het opleggen van een verzuimboete hoeft geen sprake te zijn van opzet of grove schuld. Alleen bij afwezigheid van alle schuld moet oplegging van een boete achterwege blijven. In een zaak voor hof Rechtbank Arnhem ontving een bv een herinnering en daarna een aanmaning voor het doen van aangifte. Volgens de rechter kon de bv niet volstaan met het enkel overhandigen van deze stukken aan haar accountant. De bv had meteen actie moeten ondernemen. De inspecteur stelde dat het aangifteverzuim aan de bv te wijten was en legde daardoor een verzuimboete op van € 2.460. De bv vond dat de verzuimboete te hoog was en stelde dat een ondernemer in de inkomstenbelasting in dezelfde omstandigheden een lagere boete zou hebben gekregen. De rechter meende echter dat geen sprake was van gelijke gevallen. Maar volgens de rechter zou een ongelijke behandeling wel gerechtvaardigd zijn, aangezien het aantal gevallen van aangifteverzuim bij de vennootschapsbelasting veel groter is dan bij de inkomstenbelasting. Dit heeft vooral te maken met de strengere eisen die worden gesteld aan de administratieve organisatie van VPB-plichtigen. Een hogere verzuimboete moet belastingplichtigen stimuleren om (tijdig) hun aangifte te doen. De rechter verminderde de verzuimboete wel tot € 500, omdat de bv in een slechte financiële situatie verkeerde.
Wet: artikel 67 AWR
Meer informatie: Rechtbank Arnhem, 1 maart 2012 (gepubliceerd 26 maart 2012), LJN: BV 9853
Geef een reactie