Meerdere vennootschappen die kapsalons exploiteerden en een bv met een kappersopleiding waren één ondernemer voor de btw. De holding die geen andere functie had dan die van enig aandeelhouder van deze bv’s en alleen managementdiensten in rekening bracht, kon volgens het Hof ook onderdeel zijn van de fiscale eenheid.
In deze zaak hield een vennootschap alle aandelen in een holding. Deze holding was aandeelhouder van zes vennootschappen, vijf vestigingen van kapsalons en één opleidingsinstituut. De inspecteur merkte de vennootschap, holding en zes andere vennootschappen aan als één ondernemer (fiscale eenheid) voor de omzetbelasting. De vennootschap ging hiertegen in beroep. De rechtbank oordeelde dat er economische verwevenheid bestond tussen de kapsalons en het opleidingsinstituut. De vennootschap en holding konden geen deel uitmaken van de fiscale eenheid. Net als de rechtbank kwam ook het Hof tot de conclusie dat tussen de kapsalons en het opleidingsinstituut economische verwevenheid bestond. Het geheel vormde een onderwijsinstelling gericht op het verwerven van kennis en ervaring benodigd voor het uitoefenen van het kappersvak. Nu het hof de verwevenheid van de zes vennootschappen bevestigde, vonden partijen dat de fiscale eenheid ook de holding moest omvatten. Het hof volgde dit standpunt omdat daarvoor steun was te vinden in het feitencomplex.
Wet: artikel 7, lid 4 Wet OB 1968
Meer informatie: Uitspraak Gerechtshof Den Haag, 31 januari 2014 (gepubliceerd 28 februari 2014), ECLI:NL:GHDHA:2014:207
Geef een reactie