Bij de waardering van een belang in een laagbelaste beleggingsinstelling van minstens 25% moet de houdstermaatschappij volgens Hof Arnhem ook de ongerealiseerde winst meetellen.
De zaak voor het hof betrof een holding die in 2004 alle aandelen bezat in een tussenhoudstermaatschappij die feitelijk was gevestigd op de Nederlandse Antillen. De tussenhoudstermaatschappij bezat weer alle aandelen in een Antilliaanse vennootschap. Omdat de bezittingen van de tussenhoudster voor minstens 90% bestonden uit laagbelaste vrije beleggingen, moest de holding haar belang in de tussenhoudster waarderen tegen de waarde in het economische verkeer. Volgens de inspecteur vloeide uit dit waarderingsvoorschrift voort dat de holding zowel de gerealiseerde als de ongerealiseerde koerswinsten in aanmerking moest nemen. Het hof was het met dit standpunt eens. De waarde in het economische verkeer van een belang was onafhankelijk van de vraag of bestanddelen van deze waarde volgens de fiscale regels van dit belang waren gerealiseerd. De holding deed nog een beroep op het non-discriminatiebeginsel. Het hof oordeelde echter dat de holding niet slechter werd behandeld dan een vennootschap die naar Antilliaans recht was opgericht.
Wet: artikel 28b Vpb 1969 (oud) en artikel 13a, eerste lid Vpb 1969 (huidige wetgeving)
Meer informatie: Hof Arnhem, 30 mei 2012 (gepubliceerd 8 juni 2012), LJN: BW7842
Geef een reactie