Als een vennootschap uitgebreid de afwaardering van een vordering bespreekt met de Belastingdienst zonder te melden dat deze vordering om niet is verkregen, kan zij geen vertrouwen ontlenen aan toezeggingen van de fiscus.
Een N.V. had voor € 1 alle aandelen verkregen in een dochtermaatschappij van een zustervennootschap. Daarnaast droeg de zustervennootschap haar vordering op haar dochter van nominaal ruim € 1 miljoen om niet over aan de N.V. De overdracht van deze vordering geschiedde mondeling. Dezelfde dag verkocht de grootaandeelhouder alle aandelen in de zustermaatschappij aan de N.V. voor € 1. Een jaar later wilde de N.V. de overgenomen vordering afwaarderen. De Belastingdienst stond dat niet toe, maar wilde wel de afwaardering tot het opgeofferde bedrag van de deelneming in de schuldenaar accepteren. De inspecteur wist toen nog niet dat de vordering om niet was overgedragen. Toen de schuldenaar een paar jaar later werd geliquideerd, had de fiscus inmiddels ontdekt dat de N.V. niets had hoeven te betalen voor de vordering. De inspecteur weigerde daarom de opgeofferde waarde van de deelneming te verhogen met het bedrag aan afgewaardeerde schuld. De fiscus stelde ten eerste dat de N.V. de vordering niet economisch en juridisch had overgenomen. De rechtbank wijst dit standpunt af. De overdracht blijkt al uit het feit dat de N.V. de vordering op haar balans zette en haar (voormalige) zustermaatschappij niet meer.
Geen opgeofferde waarde deelneming
De rechtbank oordeelt wel dat de afwaardering van de vordering niet het opgeofferde bedrag van de geliquideerde deelneming verhoogt. De N.V. heeft de vordering immers om niet verkregen. Volgens de N.V. vormt deze verkrijging om niet een verkapte dividenduitkering aan de aandeelhouder en een informele kapitaalstorting in de N.V. Maar de rechtbank wijst dit standpunt af omdat de vordering op het moment van overdracht werkelijk waardeloos was. De N.V. kan evenmin vertrouwen ontlenen aan de eerdere toezegging van de Belastingdienst om het opgeofferd bedrag van de deelneming te verhogen met het afgewaardeerde bedrag. De N.V. had namelijk geen (juiste) gegevens verstrekt over het ontstaan van de vordering.
Wet: artikel 3:84 BW en artikel 13d, tweede lid Wet Vpb 1969
Meer informatie: Rechtbank Gelderland 26 februari 2018 (gepubliceerd 28 februari 2018), ECLI:NL:RBGEL:2018:874
Geef een reactie