De Nederlandse fiscus moet bij de beantwoording van de vraag of sprake is van een bouwterrein voor de omzetbelasting ook rekening houden met de intentie van de partijen. Kan men met objectieve gegevens bewijzen dat vóór de leveringsdatum de intentie bestond om het terrein te bebouwen, dan is de levering van dit terrein belast met btw en vrijgesteld voor de overdrachtsbelasting.
De Hoge Raad heeft het Europese Hof gevraagd om te toetsen of de Nederlandse uitleg van het begrip bouwterrein in overeenstemming is met de bepalingen in de btw-richtlijn. Dit was van belang voor de beoordeling van de vraag of een perceel onbebouwde grond kwalificeerde als btw-bouwterrein. De fiscus vond van niet, omdat de grond weliswaar onbebouwd was, maar na de sloop geen handelingen waren verricht om – met het oog op bebouwing – van de grond een btw-bouwterrein te maken. De fiscus had daarom bij de verkrijger overdrachtsbelasting nageheven. Het Hof stelde voorop dat de levering van onbebouwde, maar voor bebouwing bestemde grond belast is met btw. Daarbij spelen de omstandigheden tijdens de onderhandelingen en op de datum van levering een belangrijke rol. De fiscus moet in dat kader dus ook nagaan of de partijen de intentie hadden om het terrein daadwerkelijk te bestemmen voor bebouwing. Staat dit bijvoorbeeld (expliciet) in de koopakte, dan is de verkrijging van het terrein belast voor de btw en vrijgesteld voor de overdrachtsbelasting.
Wet: artikel 11 Wet OB 1968 en artikel 15, lid 1, aanhef en letter a WBR
Meer informatie: Europese Hof van Justitie, 17 januari 2013, C‑543/11
Geef een reactie