Als voor derden kenbaar is dat een rechtspersoon of gelijkgestelde entiteit is ontbonden, kan de inspecteur geen bestuurlijke boete meer opleggen aan de ontbonden vof. Mr. Arthur Kan geeft zijn reactie.
In deze zaak legde de inspecteur in 2011 een naheffingsaanslag loonheffingen over het jaar 2009 en vergrijpboete op aan een vennootschap onder firma (vof). De vof was met terugwerkende kracht per 1 januari 2009 aangegaan en werd per 31 december 2009 ontbonden. Er ontstond discussie over de vraag of de inspecteur wel een belastingaanslag en boete kan opleggen over een ontbonden vof. Na Rechtbank Den Haag en Gerechtshof Den Haag concludeerde ook A-G IJzerman (zie blog mr. Arthur Kan) dat het mogelijk is een belastingaanslag en vergrijpboete op te leggen aan een inmiddels ontbonden rechtspersoon of samenwerkingsverband.
Belastingaanslag opleggen aan ontbonden vof?
Ook de Hoge Raad oordeelt dat het opleggen van een naheffingsaanslag en beschikking inzake heffingsrente aan een ontbonden vof mogelijk is. Met de oplegging van een belastingaanslag wordt vastgesteld dat een belastingschuld is ontstaan. De aanslag verliest deze betekenis niet doordat degene aan wie deze is opgelegde na het ontstaan van de belastingschuld overlijdt (natuurlijk persoon) of ophoudt te bestaan (niet-natuurlijk persoon), aldus de Hoge Raad. Echter, de vof kan niet als inhoudingsplichtig worden aangemerkt vóór het moment van totstandkoming en deelname aan het maatschappelijk verkeer. Gerechtshof Amsterdam moet hier nader onderzoek naar doen.
Boete: vóór en na 1 juli 2009
De boete met betrekking tot de loonheffing die vóór 1 juli 2009 had moeten worden afgedragen, was geen probleem volgens de Hoge Raad. Echter, voor de boete met betrekking tot de loonheffing die op of na 1 juli 2009 had moeten worden afgedragen geldt artikel 5:1 lid 3 Awb. Voor de vraag of bestuurlijke beboeting van de vof mogelijk is nadat de vof is opgehouden te bestaan, moet dan worden aangeknoopt bij de regeling uit het strafrecht. Dat betekent dat het opleggen van een bestuurlijke boete aan een ontbonden rechtspersoon of gelijkgestelde entiteit (zoals een vof), alleen mogelijk is als de (kennisgeving van het voornemen tot) boeteoplegging plaatsvond voordat de ontbinding voor derden kenbaar was. Ook als de inspecteur bij (de kennisgeving van het voornemen tot) het opleggen van de boete op de hoogte was van de ontbinding, kan hij geen boete opleggen. In geval van een rechtstreeks en ernstig vermoeden van ontbinding moet de inspecteur daar onderzoek naar verrichten, ook als is verzuimd het besluit tot ontbinding voor derden kenbaar te maken. Ten aanzien van de boete van de vof voor zover die in dit geval betrekking heeft op de loonheffing verschuldigd op of 1 januari 2009, moet het Gerechtshof Amsterdam dit opnieuw beoordelen.
Reactie mr. Arthur Kan
Taxence vroeg mr. Arthur Kan, werkzaam bij KanPiek Fiscale Advocatuur, om een reactie.
'Deze uitspraak is een mooi voorbeeld van de toenemende invloed van het strafrecht op de uitleg van het boeterecht. Een principieel uitgangspunt binnen het strafrecht is dat bestraffing persoonlijk van aard is en dat het recht tot strafvervolging vervalt door de dood van de verdachte. In lijn hiermee heeft de strafkamer van de Hoge Raad op 8 maart 1994 geoordeeld dat strafvervolging van een rechtspersoon niet mogelijk is als op het tijdstip dat de vervolging wordt aangevangen voor derden kenbaar is dat de rechtspersoon is ontbonden. In afwijking van dit uitgangspunt heeft de belastingkamer van de Hoge Raad op 12 augustus 2005 niettemin geoordeeld dat ontbinding van een vennootschap niet belet dat ten name van die vennootschap een boete wordt opgelegd. Dit oordeel was met name ingegeven door de gedachte dat de uiteindelijke gerechtigden beboeting niet zouden moeten kunnen ontlopen door de juridische huls van hun onderneming te ontbinden. Met de invoering van de vierde tranche van de Awb op 1 juli 2009 is de grondslag van die benadering komen te vervallen. Overeenkomstig het strafrecht is het sindsdien immers mogelijk boetes op te leggen aan de feitelijk leidinggever en opdrachtgever, óók als de ontbonden rechtspersoon die het beboetbaar feit heeft begaan niet langer kan worden beboet. Tegen die achtergrond sluit de belastingkamer van de Hoge Raad met deze uitspraak aan bij het strafrecht en maakt hij onderscheid tussen aangiften die vóór 1 juli 2009 zijn gedaan of hadden moeten worden gedaan en aangiften die hierna zijn gedaan of hadden moeten worden gedaan. Ten aanzien van de eerste categorie aangiften blijft beboeting van de ontbonden rechtspersoon mogelijk. Met betrekking tot de tweede categorie aangiften is beboeting alleen mogelijk, kort gezegd, als de boete heeft plaatsgevonden voordat de ontbinding van die rechtspersoon voor derden kenbaar was, bijvoorbeeld door publicatie in het handelsregister. Al met al is dit een uitspraak die de rechtseenheid ten goede komt.'
Wet: artikel 5:1, lid 3 Awb, artikel 51 WvS
Meer informatie: Hoge Raad 20 oktober 2017, ECLI:NL:HR:2017:2655
Geef een reactie