De Hoge Raad oordeelt dat een melkveehouder na emigratie niet hoeft af te rekenen over een nog niet afgeboekte HIR. De HIR is geen vermogensbestanddeel als bedoeld in de eindafrekeningsbepaling. Zolang de HIR wordt aangehouden is de melkveehouder niet opgehouden in Nederland belastbare winst uit onderneming te genieten.
Een melkveehouder dreef samen met zijn echtgenote in maatschapsverband een melkveehouderij in Nederland. In april 2005 zijn nagenoeg alle bedrijfsmiddelen van de onderneming verkocht of overgebracht naar Duitsland waar de onderneming werd voortgezet. Enkele hectares weiland werden in Nederland aangehouden. Het echtpaar is in mei 2005 geëmigreerd naar Duitsland. Per 31 december 2005 was een in 2004 gevormde herinvesteringsreserve (HIR) op de maatschapsbalans opgenomen. De melkveehouder opteerde in zijn aangifte IB/PVV 2005 voor fictieve binnenlandse belastingplicht. De inspecteur was van mening dat de HIR in 2005 belast was vrijgevallen als gevolg van de emigratie.
Volgens Rechtbank Noord-Nederland is de HIR een vermogensbestanddeel als bedoeld in de partiële eindafrekeningsbepaling van de Wet IB 2001 en was deze vrijval daarom terecht. Hof Arnhem-Leeuwarden was het hier niet mee eens. Het toepassingsbereik van deze eindafrekeningsbepaling is volgens het hof beperkt tot vermogensbestanddelen die naar hun aard kunnen worden vervreemd en dat geldt niet voor een HIR. De melkveehouder is bovendien in 2005 fictief binnenlands belastingplichtig en geniet in dat jaar winst uit onderneming uit een gedeeltelijk in Nederland gelegen onderneming (de weilanden). Eindafrekening kan daarom verder ook niet plaatsvinden. De Hoge Raad bekrachtigt het oordeel van het hof. Een nog niet afgeboekte HIR is geen vermogensbestanddeel in de zin van de partiële eindafrekeningsbepaling; het kan namelijk niet worden vervreemd en is niet vatbaar voor waardeverandering. De Hoge Raad knoopt bij zijn oordeel aan bij zijn arrest 22 maart 2013 (ECLI:NL:HR:2013:BX6710) waarin voor de vennootschapsbelasting is bepaald dat zolang een HIR wordt aangehouden de belastingplichtige in Nederland niet opgehouden is belastbare winst te genieten. De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie van de staatssecretaris ongegrond.
Wet: art. 3.54 Wet IB 2001, 3.60 Wet IB 2001, 3.61 Wet IB 2001
Meer informatie: HR 6 april 2018, ECLI:NL:HR:2018:513
Geef een reactie