De Hoge Raad oordeelt dat met een beroep op doel en strekking van de liquidatieverliesregeling in de vennootschapsbelasting niet een ruimere uitleg kan worden gegeven dan met de bewoordingen van die bepaling overeenkomt. Mr.dr. Reinier Kooiman geeft zijn commentaar.
In 2004 kreeg een B.V. van een internationaal concern een 100%-belang in een tussenhoudster. Tot het vermogen van die tussenhoudster behoorde een deelneming in een Zwitserse AG. Vanaf het moment dat de B.V. het volledige belang kreeg in de tussenhoudster vormde zij een fiscale eenheid voor de vennootschapsbelasting met die tussenhoudster. De Zwitserse AG maakte geen deel uit van de fiscale eenheid. Op deze AG was de deelnemingsvrijstelling van toepassing. De economische waarde van de aandelen in de AG was in de loop der tijd flink gedaald. Deze waardedaling deed zich voor, voordat de B.V. in 2004 de aandelen in de tussenhoudster verkreeg. In maart 2009 droeg de tussenhoudster binnen de fiscale eenheid haar activa en passiva over, met uitzondering van de deelneming in de Zwitserse AG. In juni 2009 werd de tussenhoudster geliquideerd en ontving de B.V. een liquidatie-uitkering van bijna € 25 miljoen, bestaande uit € 10,5 miljoen voor de deelneming in de AG en € 14,5 miljoen voor liquide middelen. De B.V. heeft zich op het standpunt gesteld dat het opgeofferde bedrag in de Zwitserse AG € 119 miljoen bedraagt en daardoor het liquidatieverlies € 94 miljoen (€ 119 miljoen verminderd met € 25 miljoen).
Grammaticale interpretatie of uitleg op basis van doel en strekking?
Het hof oordeelde dat het standpunt van de B.V. in grammaticaal opzicht juist is, maar dat die grammaticale interpretatie in strijd komt met de bedoeling van de liquidatieverliesregeling. Zie hierover uitgebreid ‘Problemen met grammaticale uitleg liquidatieverliesregeling’.
De Hoge Raad casseert de uitspraak van het hof. Volgens de Hoge Raad heeft de wetgever bij de vormgeving van de liquidatieverliesregeling de correctie op het liquidatieverlies nauwkeurig en duidelijk afgebakend. Alleen als tot het vermogen van de geliquideerde tussenhoudster een deelneming heeft behoord die in waarde is gedaald sinds de verkrijging door die tussenhoudster, wordt het liquidatieverlies gecorrigeerd. Tijdens het bezit is evenwel de deelneming niet in waarde gedaald. De Hoge Raad overweegt dat de door het hof geconstateerde spanning tussen de wettekst en doel en strekking van de liquidatieverliesregeling met name zijn oorzaak vindt in het samenstel van wettelijke bepalingen die zien op de wijze waarop het opgeofferde bedrag moet worden bepaald. Dit blijkt ook uit de toelichting bij de Wet Overige fiscale maatregelen 2018. De Hoge Raad oordeelt dat met een beroep op doel en strekking aan de liquidatieverliesregeling niet een ruimere uitleg kan worden gegeven dan met de bewoordingen van die bepaling overeenkomt. De Hoge Raad stelt het liquidatieverlies zelf vast op € 94 miljoen.
Commentaar mr.dr. Reinier Kooiman
Taxence vroeg Reinier Kooiman, werkzaam bij het Wetenschappelijk Bureau van Deloitte en verbonden aan de Universiteit van Amsterdam, om een reactie.
'In dit arrest gaat het eigenlijk om de manier waarop een wet moet worden geïnterpreteerd. Hof Den Bosch overwoog dat de belastingplichtige op grond van de wettekst een hoog liquidatieverlies in aftrek mag brengen. Vervolgens oordeelde het hof echter dat dit in strijd zou zijn met de bedoeling van de liquidatieverliesregeling en daarom toch niet moet worden toegestaan. De waardedaling van de deelneming in AG heeft immers plaatsgevonden vóór de bezitsperiode van de belastingplichtige, zodat zij economisch gezien geen belang heeft bij het verlies. Hoewel de uitkomst logisch lijkt, is de redenering van het hof te kort door de bocht. Het oordeel dat de belastingplichtige geen liquidatieverlies mag nemen, moet wel volgen uit een specifieke wetsbepaling. Een belastingvoordeel weigeren met een beroep op de bedoeling van een regeling kan alleen als er sprake is van misbruik.
Anders dan het hof blijft de Hoge Raad wel bij de uitleg van de specifieke wetsbepalingen. Hij concludeert daaruit dat het hoge liquidatieverlies in aftrek komt. Juist de ontstaansgeschiedenis van deze bepalingen maakt duidelijk dat de wetgever bewust gekozen heeft voor een eenvoudige regeling om bij ontvoeging uit een fiscale eenheid het opgeofferd bedrag te kunnen bepalen. Zo’n regeling kan voordelig of nadelig uitpakken voor belastingplichtigen en nu is sprake van een voordeel. Met ingang van dit jaar heeft de wetgever de liquidatieverliesregeling ook gewijzigd om te voorkomen dat zo’n situatie als in het arrest aan de orde was zich nog eens kan voordoen.
Anders dan het arrest misschien op het eerste gezicht doet vermoeden, kijkt de Hoge Raad dus niet alleen naar de letter van de wet. Juist ook de bedoeling die de wetgever met de verschillende bepalingen heeft gehad en de onderlinge verhouding tussen die bepalingen maakt dat in dit geval moet worden aangesloten bij de bewoordingen van de wet. Dat is in lijn met eerdere jurisprudentie van de Hoge Raad.'
Binnenkort is het uitgebreide commentaar van Reinier Kooiman te lezen in het NTFR. Nog geen abonnee? Klik dan hier om 3 maanden kennis te maken met NTFR.
Wet: art. 13d en 15aj Wet VPB 1969 (tekst 2009)
Meer informatie: Hoge Raad 28 september 2018, ECLI:NL:HR:2018:1791
Geef een reactie