Bij uitzending van een werknemer met de Nederlandse nationaliteit door een Nederlandse werkgever naar een niet-verdragsland geldt soms een fictieve onderworpenheid. Van belang is dat het opgenomen verlof en gewerkte dagen evenredig zijn en minimaal drie aaneengesloten maanden in het buitenland is gewerkt.
Een kapitein met de Nederlandse nationaliteit was in dienst van een Nederlandse rederij. Hij was kapitein op een schip dat voer in Angola. In 2012 had de kapitein daadwerkelijk in Angola gewerkt van 13 november tot en met 16 december. In 2013 had hij van 2 maart tot en met 15 april, van 11 juni tot en met 20 juli en van 10 oktober tot en met 3 december in Angola gewerkt. Bovendien had hij vanaf 21 juli 2013 tot en met 10 augustus nog in Congo gewerkt. In de tussenliggende periode had de kapitein verlof opgenomen, was ziek geweest of had cursussen gevolgd.
In geschil bij de Hoge Raad is of de kapitein voldoet aan de voorwaarden voor fictieve onderworpenheid, de zogeheten driemaandseis. Met name of hij voldoet aan de toets van de evenredigheid, het opgenomen verlof en het aantal dagen in het buitenland gewerkt, moeten ten minste evenredig zijn. Het hof had geoordeeld dat de kapitein niet aan de voorwaarden voldeed, omdat de kapitein naar verhouding meer dagen verlof had opgenomen dan hij had gewerkt. In de periode die aanving op 13 november 2012 had de kapitein namelijk 34 dagen in Angola gewerkt in verhouding tot 50 opgenomen verlofdagen. De Hoge Raad oordeelt dat voor de beoordeling van de evenredigheid tussen gewerkte dagen en verlofdagen, gekeken moet worden naar de totale periode van uitzending en niet alleen naar de periode begonnen op 13 november 2012. De Hoge Raad casseert de uitspraak van het hof en verleent de tegemoetkoming dubbele belasting.
Wet: art. 38 (lid 2) AWR
Meer informatie: Hoge Raad 23 februari 2018, ECLI:NL:HR:2018:254
Geef een reactie