Een aanzienlijke kans dat een fictief vervreemdingsvoordeel uit aanmerkelijk belang wordt genoten, sluit niet uit dat het fictieve vervreemdingsvoordeel toch niet is genoten. Het hof heeft volgens de Hoge Raad de onderzoeksplicht van de inspecteur te ruim uitgelegd.
Een vrouw was dga van een bv. Haar echtgenoot overleed in 2010. Tot het overlijden van de man waren de man en vrouw in gemeenschap van goederen gehuwd. Het vermogen van de bv ten tijde van het overlijden bestond volledig uit beleggingen. In de aangifte van de man over 2010 gaven de erfgenamen wel een aanmerkelijk belang in een bv aan, maar geen fictief vervreemdingsvoordeel. De inspecteur legde een navorderingsaanslag op ten name van de overleden echtgenoot. Hierin was wel een vervreemdingsvoordeel opgenomen.
Inspecteur had dossier partner moeten raadplegen
Het hof oordeelde dat de navorderingsaanslag ten onrechte was opgelegd, omdat de inspecteur een ambtelijk verzuim had begaan. Hij had volgens het hof het dossier van de vrouw moeten raadplegen. Er bestond volgens het hof namelijk een aanzienlijke kans dat bij de erflater een voordeel uit de fictieve vervreemding van het aanmerkelijk belang in aanmerking zou moeten worden genomen.
HR: hof legt onderzoeksplicht inspecteur te ruim uit
De Hoge Raad casseert de uitspraak van het hof. De inspecteur mag bij het vaststellen van de aanslag IB/PVV uitgaan van de juistheid van de gegevens in de aangifte. Tot een nader onderzoek is hij in beginsel niet gehouden. Wel moet hij een nader onderzoek doen als hij aan de juistheid van enig in de aangifte opgenomen gegeven in redelijkheid behoort te twijfelen. Voor twijfel is geen aanleiding als de mogelijkheid bestaat dat de in de aangifte opgenomen gegevens juist zijn. De aanwezigheid van een aanmerkelijke kans dat een voordeel uit aanmerkelijk belang bestaat, sluit niet uit dat de mogelijkheid bestaat dat de aangifte juist is. De inspecteur hoefde volgens de Hoge Raad bij het opleggen van de aanslag ten name van de echtgenoot, het dossier van de vrouw niet te raadplegen. Er is geen sprake van een ambtelijk verzuim.
Wet: art. 16 lid 4 AWR
Meer informatie: Hoge Raad 11 september 2020, ECLI:NL:HR:2020:1411, nr. 18/03850
Geef een reactie