De box 3-heffing waar het bezit van een woning toe leidt, kan op zichzelf niet worden aangemerkt als een op deze woning rustende last. Ook is geen sprake van een individuele onevenredige last die rust op de eigenaar. Er is geen strijd met artikel 1 EP.
In deze zaak verhuurde een eigenaar zijn bovenwoning en had zijn huurster recht op huurbescherming. Voor bepaling van de box 3-grondslag ging de inspecteur uit van de WOZ-waarde vermenigvuldigd met de leegwaarderatio (€ 373.800). Volgens de eigenaar is sprake van strijd met artikel 1 EP EVRM dan wel doet zich ongelijke behandeling voor, omdat de box 3-heffing bij de waarde van de woning leidt tot een structureel negatief exploitatieresultaat met betrekking tot de bovenwoning. Eerder in deze procedure oordeelde de Hoge Raad al dat het Gerechtshof een oordeel had moeten geven over de waarde van de woning voor de box 3-heffing, aangezien de waarderingsforfaits in een bepaald geval achterwege moet blijven. Het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden oordeelde vervolgens dat uit mocht worden gegaan van de werkelijke waarde (€ 309.000) en dat geen sprake was van strijd met artikel 1 EP.
De Hoge Raad bekrachtigt dit oordeel van het hof. Voor het aannemen van een inbreuk op artikel 1 EP is in de bijzondere omstandigheden van een concreet geval niet genoeg dat het rendement van bezittingen onder 4% van het daarin geïnvesteerde bedrag blijft. Volgens het karakter van box 3 vindt heffing plaats over het saldo van de bezittingen en schulden, niet over de opbrengst van een specifieke belegging. De box 3-heffing kan op zichzelf niet worden aangemerkt als een last die op de bovenwoning rust. Onder bijzondere omstandigheden kan de heffing toch in strijd komen met artikel 1 EP, maar daarvan is geen sprake volgens de Hoge Raad omdat de eigenaar in dit geval niet wordt blootgesteld aan een individuele onevenredige last. Tot slot geeft het tijdsverloop tussen de uitspraak van het hof en dit arrest geen aanleiding tot toekenning van een schadevergoeding in verband met overschrijding van de redelijke termijn.
Wet: artikel 5.20 lid 3 Wet IB 2001, artikel 17a Uitv.besl. IB 2001, artikel 1 EP EVRM
Meer informatie: Hoge Raad 29 september 2017, ECLI:NL:HR:2017:2517
Geef een reactie