De deelnemingsvrijstelling is niet van toepassing op voordelen uit hoofde van een laagbelaste beleggingsdeelneming (art. 13, lid 9 Wet Vpb). Bij de redelijke heffingstoets of sprake is van laagbelaste beleggingsdeelnemingen moet rekening worden gehouden met valutaresultaten.
De staatssecretaris was in cassatie gegaan tegen de beslissing van Hof Amsterdam (zie: Geïmputeerde rente op renteloze lening onder deelnemingsvrijstelling) dat een Ierse Ltd. geen laagbelaste beleggingsdeelneming was. De grens voor het al dan niet laag belast zijn van een beleggingsdeelneming heeft de wetgever gelegd bij een effectieve belastingdruk van 10%, waarbij de grondslag vergelijkbaar is met die voor de Nederlandse vennootschapsbelasting. Dan is van belang hoe de omvang van de toetswinst wordt bepaald. Met name was hierdoor in geschil of valutaverliezen in aanmerking genomen moesten worden voor de totaalwinst, wat het hof had gedaan, en of het hof de in aanmerking genomen geïmputeerde rente wel goed had vastgesteld en gemotiveerd. De Hoge Raad besliste op basis van tekst en strekking van de wet dat bij de berekening van de toetswinst inderdaad rekening moet worden gehouden met valutaresultaten. Het oordeel van het hof over de rente kon echter niet door de beugel, volgens de Hoge Raad. Om die reden verwees de Hoge Raad de zaak naar Hof Arnhem-Leeuwarden.
Wet: artikel 13, leden 9 en 10, Wet Vpb 1969 (tekst 2008)
Meer informatie: Hoge Raad 9 september 2016, ECLI:NL:HR:2016:2036
Geef een reactie