De Hoge Raad heeft beslist dat het onthouden van de partnervrijstelling bij de heffing van recht van overgang in strijd is met het vrij verkeer van kapitaal. De verkrijging van onroerende zaken werd onder het Nederlandse recht van overgang namelijk zwaarder belast als erflater bij overlijden niet in Nederland woonde.
In 2008 erfde een dame van haar echtgenoot een in Nederland gelegen onroerend goed ter waarde van € 270.799. Haar man had de Nederlandse nationaliteit maar woonde op het moment van overlijden in Duitsland. Voorafgaand aan zijn overlijden woonde hij al 10 jaar niet meer in Nederland. De Nederlandse fiscus hief over de verkrijging van de erfgename recht van overgang, zonder toepassing van de partnervrijstelling. Rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelde eerder dat dit in strijd was met het recht van de Europese Unie. De rechtbank verwees daarbij naar de zaak Welte, waarin het Europese Hof het volgende besliste. Voor zover het de verkrijging van in Nederland gelegen aan recht van overgang onderworpen zaken betreft, worden erfgenamen van ingezetenen en van niet-ingezetenen door de Successiewet gelijk behandeld. Deze erfgenamen moeten daarom voor de toepassing van het EU-recht worden aangemerkt als belastingplichtigen die in dezelfde situatie verkeren. Het is in strijd met het EU-recht om deze erfgenamen in het kader van dezelfde belastingheffing verschillend te behandelen, namelijk door de toepassing van de partnervrijstelling te onthouden bij het recht van overgang. Volgens de Hoge Raad had de rechtbank de aanslag dan ook terecht vernietigd.
Wet: artikel 1, lid 1 onder 2 en artikel 32, lid 1, sub 4 onder a Successiewet (tekst 2008)
Europees Hof van Justitie, 17 oktober 2013, C-181/12 (zaak Welte)
Meer informatie: Hoge Raad, 9 januari 2015, ECLI:NL:HR:2015:32, 14/00521
Geef een reactie