Voor de beoordeling of het in rekening brengen van revisierente voor iemand tot een individuele en buitensporige last leidt, is van belang hoe de betrokkene in de gegeven omstandigheden hierdoor getroffen wordt.
Een man ontving in 2012 afkoopsommen van twee lijfrenteverzekeringen. Bij de aanslagregeling had de Belastingdienst revisierente in rekening gebracht. De man was het niet eens met de in rekening gebrachte revisierente. Hij ervoer de revisierente als een woekerheffing die ten onrechte aan hem was opgelegd. Als ondernemer was hij in zwaar weer terechtgekomen en nadat andere financiële middelen waren opgedroogd, moest hij de lijfrenten wel aanspreken. De man vond dat de in rekening gebrachte revisierente voor hem een individuele en buitensporige last vormde die leidde tot een ongeoorloofde inbreuk op zijn eigendomsrecht.
Geen strijd met gelijkheidsbeginsel
Hof Den Haag, ECLI:NL:GHDHA:2017:1555 oordeelde als volgt. Voor de beoordeling of het in rekening brengen van revisierente een individuele en buitensporige last is, moet vastgesteld worden in hoeverre deze last zich in het geval van de man sterker laat voelen dan in het algemeen. Daarbij is dan beslissend de mate waarin de man in de gegeven omstandigheden getroffen wordt door de verplichting tot betaling van revisierente. Het hof was van oordeel dat de man geen feiten of omstandigheden had gesteld op grond waarvan aannemelijk was dat de hem in rekening gebrachte revisierente hem zwaarder had getroffen dan anderen aan wie revisierente in rekening was gebracht. Geen ongeoorloofde inbreuk op het eigendomsrecht volgens het hof. Ook ving de man bot voor zijn stelling dat hij ongelijk werd behandeld met iemand die ouder was dan 65 jaar omdat die geen premies volksverzekeringen over de uitkering hoefde te betalen. Ook was er geen strijd met het gelijkheidsbeginsel voor de man met de situatie van arbeidsongeschiktheid. De mogelijkheid een lijfrente zonder revisierente af te kopen bij arbeidsongeschiktheid, gold pas vanaf 2015, zodat de man alleen daarom al geen beroep op het gelijkheidsbeginsel daarvoor kon doen volgens het hof. De Hoge Raad heeft de uitspraak van het hof bevestigd.
Wet: art. 3.133 Wet IB 2001 en art. 30i AWR
Meer informatie: Hoge Raad 9 februari 2018, ECLI:NL:HR:2018:167
Geef een reactie