Als een belastingplichtige geen voordeel had van het feit dat een voormalige echtelijke woning nog op zijn/haar naam stond en de woning in een jaar maar zes maanden op zijn/haar naam heeft gestaan, betekent dit nog niet dat voor dat jaar recht bestaat op huurtoeslag. Beslissend daarvoor is of op in dat jaar voordeel uit sparen en beleggen is genoten.
Een vrouw is op 1 januari 2020 voor de helft eigenaar van een voormalige echtelijke woning. Het echtpaar is al een aantal jaar gescheiden en sindsdien woont de vrouw niet meer in de woning. In juni 2020 is de woning verkocht. De vrouw huurt een woning in 2020 en verzoekt en krijgt huurtoeslag. De huurtoeslag 2020 wordt in juli 2021 voor het hele bedrag teruggevorderd. Het voordeel uit sparen en beleggen van de vrouw bedraagt voor het jaar 2020 € 870.
Ongewild mede-eigenaar
Voor Rechtbank Noord-Holland stelt de vrouw dat slechts zes maanden aan huurtoeslag 2020 kan worden teruggevorderd. Zij was op papier ongewild mede-eigenaar van de woning en de woning is, na meerdere verzoeken van haar kant, pas in juni 2020 verkocht. Op 11 mei 2021 heeft zij een (klein) gedeelte van de overwaarde van meer dan € 100.000 ontvangen, namelijk € 20.000. De vrouw stelt dat zij geen voordeel heeft gehad van het feit dat de woning nog op haar naam stond en de woning maar zes maanden in 2020 op haar naam heeft gestaan. Voorts stelt de vrouw dat zij een laag inkomen heeft en de huurtoeslag nodig heeft om rond te kunnen komen. Zij wil dat er met haar persoonlijke en financiële omstandigheden rekening wordt gehouden.
Vermogen van de huurder
Volgens de Wet op de huurtoeslag is het recht op en de hoogte van de huurtoeslag afhankelijk van de draagkracht, waaronder begrepen het vermogen van de huurder, diens partner en de medebewoner. Uit de Awir volgt dat er geen aanspraak bestaat op huurtoeslag als bij de vrouw voordeel uit sparen en beleggen in aanmerking is genomen, ongeacht de hoogte van dat voordeel. Of een belastingplichtige over het berekeningsjaar voordeel heeft uit sparen en beleggen heeft, wordt vastgesteld aan de hand van gegevens van de inspecteur van de Belastingdienst. Uit jurisprudentie van de Raad van State volgt dat de wet geen ruimte geeft om van andere gegevens dan vermeld in die aanslag uit te gaan. Wanneer geen rechtsmiddelen zijn ingesteld tegen de aanslag inkomstenbelasting, moet de Belastingdienst/Toeslagen van de juistheid van de gegevens in deze aanslag uitgaan.
Op basis van een limitatieve opsomming van bezittingen en schulden kan het voordeel uit sparen en beleggen buiten aanmerking blijven. Een voormalige eigen woning die nog op naam staat wordt in deze limitatieve opsomming echter niet genoemd. De definitieve beschikking huurtoeslag is correct vastgesteld. Volgens de rechtbank zijn er geen bijzondere omstandigheden waardoor gehele of gedeeltelijke matiging van de terugbetaling van de toeslag wordt verhinderd.
Wet: art. 7 lid 1 Wet op de huurtoeslag, art. 7 lid 3 Awir, art. 9 lid 1 Uitv. Reg. Awir (tekst 2020), art. 5.3 Wet IB 2001
Bron: Rb. Noord-Holland 13 maart 202 (gepubliceerd 27 maart 2023) (ECLI:NL:RBNHO:2023:2289)
Geef een reactie