Een achtergestelde lening aan een dochtermaatschappij was geen hybride lening. Het winstonafhankelijke deel van de rente bedroeg namelijk meer dan de helft van de marktrente die gold voor leningen met eenzelfde looptijd, maar waarvan de vergoeding niet (deels) winstafhankelijk was.
Een bv verstrekte een achtergestelde geldlening aan haar dochter. De rente bedroeg 5%, de lening kende geen vaste looptijd of aflossingsdatum en er waren geen zekerheden gesteld. In december 2006 werd een aanvulling op de leningsvoorwaarden getekend, waarin was bepaald dat de rente van 5% afhankelijk werd van de winst. De rente kon worden verlaagd tot minimaal 3,5% of verhoogd tot maximaal 6,5%. Volgens de bv was sprake van een hybride lening (die feitelijk functioneerde als eigen vermogen) en kon de rentebate onbelast blijven onder de deelnemingsvrijstelling. De inspecteur corrigeerde dit.
Voorwaarden hybride lening
Er is onder meer sprake van een hybride lening als de hoogte van de vergoeding op de lening gedeeltelijk afhankelijk is gesteld van de winst van de belastingplichtige. Daarbij was in de wet als tweede voorwaarde bepaald dat het niet van de winst afhankelijke gedeelte van de vergoeding op het moment dat de vergoeding werd overeengekomen minder moest bedragen dan de helft van de marktrente die gold voor leningen met eenzelfde looptijd maar waarvan de vergoeding niet winstafhankelijk was. Nu de bv niet aannemelijk kon maken dat de marktrente eind 2005 hoger was dan 7%, was geen sprake van een hybride lening. De marktrente bedroeg toen 5%. De Hoge Raad verklaarde het beroep in cassatie zonder nadere motivering ongegrond.
Wet: artikel 10, lid 1, onderdeel b Wet vpb (tekst 2006)
Meer informatie: Hoge Raad, 18 januari 2013, LJN: BY8603
Geef een reactie