Iemand die spaargeld kort na de peildatum aanwendt voor aflossing van een hypotheekschuld, verkeert in nagenoeg dezelfde omstandigheden als andere belastingplichtigen met box 3-vermogen. Van een individuele en buitensporige last is dan ook geen sprake.
Een vrouw bezat in 2016 een eigen woning en daarbij een hypothecaire lening € 140.914. Ook had zij spaarrekeningen waarvan de saldi op 1 januari 2016 € 230.519 waren. Op 28 januari 2016 loste zij de hypothecaire lening met de spaargelden af. In haar aangifte gaf de vrouw een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen aan gebaseerd op het aanwezige vermogen in box 3 op 1 januari 2016.
Buitensporig
In hoger beroep is in geschil of het betrekken van vermogen dat in de maand van de peildatum is gebruikt voor de aflossing van een hypotheekschuld bij de vrouw leidt tot een individuele en buitensporige last. De vrouw stelt voor het hof dat zij door het aflossen van de lening, gedurende een periode van ruim 11 maanden slechts € 65.000 heeft kunnen renderen. Daarom zou volgens de vrouw het forfaitaire rendement slechts € 3.054 moeten zijn en niet de aangegeven € 8.243. Daarom is volgens de vrouw in haar geval sprake van een individuele en buitensporige last. Het hof is het hier niet mee eens. Voor de vaststelling van de verschuldigde inkomstenbelasting box 3 over het jaar 2016 is de hoogte van het box 3-vermogen op de peildatum 1 januari 2016 relevant. Box 3-vermogensmutaties na de peildatum zijn bij het vaststellen van de belastingschuld over het desbetreffende jaar in beginsel niet van belang. Dit is inherent aan de keuze die de wetgever heeft gemaakt. De situatie van de vrouw waarin zij ervoor kiest om de spaartegoeden gedurende het jaar te gebruiken om de hypotheekschuld af te lossen, wijkt niet wezenlijk af van de situatie van andere belastingplichtigen met box 3-vermogen. Van een individuele en buitensporige last is volgens het hof geen sprake en daaraan doet ook niet af dat de keuze van de vrouw de lening af te lossen volledig legitiem was. Het hof verklaart het hoger beroep ongegrond.
Wet: art. 5.1 en 5.2 Wet IB 2001 (wettekst 2016)
Meer informatie: Gerechtshof Den Haag 16 juli 2019 (gepubliceerd 30 juli 2019), ECLI:NL:GHDHA:2019:1998
Geef een reactie