De Hoge Raad heeft duidelijk gemaakt dat iemand met een geringe omzet die het merendeel van zijn tijd besteed aan acquisitie (indirecte uren) onder omstandigheden toch IB-ondernemer kan zijn. Andere factoren moeten dan wel voor compensatie zorgen.
Als vaststaat dat de activiteiten van iemand een bron van inkomen vormt, wil dat nog niet zeggen dat sprake is van winst uit onderneming. De fiscus kan dit inkomen ook aanmerken als resultaat uit overige werkzaamheden. Het verschil ligt in de aanwezigheid van een duurzame organisatie van kapitaal en arbeid. Bij het beantwoorden van de vraag of iemand winst uit onderneming geniet kijkt de fiscus naar verschillende factoren, zoals de duurzaamheid en de omvang van de werkzaamheden, beschikbare tijd, de bekendheid naar buiten toe, het aantal opdrachtgevers en het lopen van (ondernemers)risico. Daarbij is het vooral van belang dat de factoren in hun onderling verband worden genomen. Dit bleek ook in een zaak voor de Hoge Raad.
Directe en indirecte uren
In deze zaak had een zelf geclaimde (startende) ondernemer een grote aantal uren (meer dan 80%) besteed aan acquisitie. Daardoor bleef er weinig tijd over voor andere ondernemersactiviteiten. Het hof maakte daarbij een onderscheid tussen directe en indirecte uren (het aantal uren besteed aan acquisitie). Het hof woog zonder nadere uitleg van dit criterium de geringe omzet af tegen andere factoren en oordeelde dat het lage omzetcijfer in dit geval doorslaggevend was. Dit bracht het hof tot de conclusie dat geen sprake was van winst uit onderneming. De Hoge Raad kon zich daarin vinden. Wel voegde de Hoge Raad nog eraan toe dat de combinatie van geringe omzet en weinig directe uren wel degelijk tot ondernemerschap kan leiden als dit kan worden gecompenseerd door andere factoren zoals hierboven genoemd. Dit was hier echter niet het geval, waardoor de omzet als resultaat uit overige werkzaamheden moest worden aangemerkt.
Meer informatie: Hoge Raad, 4 mei 2012, LJN: BV0662
Geef een reactie