Hoe zeer een benaming ook de suggestie van zelfstandigheid geeft, men zal toch naar de feitelijke omstandigheden moeten kijken of een arbeidsrelatie fiscaal gezien kwalificeert als een (fictieve) dienstbetrekking.
In een zaak voor Rechtbank Noord-Holland was in geschil of ‘independent contractors’ (IC’s) in dienstbetrekking waren bij een B.V. In de overeenkomst van opdracht tussen de B.V. was nadrukkelijk opgenomen dat partijen niet de bedoeling hadden om een arbeidsovereenkomst tot stand te laten komen. Maar de rechtbank wijst erop dat de wil van partijen soms alleen gericht is op het aangaan van een overeenkomst als zodanig, niet op de juridische kwalificatie daarvan. De wil van de partijen is daarom niet doorslaggevend, aldus de rechtbank. Vervolgens toetst de rechtbank aan de hand van de omstandigheden of sprake is van de kenmerken van een dienstbetrekking. Omdat de B.V. alleen door haar getraind een contractueel aan haar verbonden personen inzet voor haar werkzaamheden, moeten de IC’s persoonlijk de arbeid uitvoeren. Verder stelt de rechter dat het feit dat de IC’s gedurende enige tijd arbeid moeten verrichten betekent dat wordt voldaan aan de eis dat men gedurende een zekere tijd arbeid moet verrichten. Ook nam de rechter aan dat de B.V. loon moest betalen. Dat de B.V. pas loon uitkeerde als een bepaald resultaat was behaald, deed daar volgens de rechtbank niets aan af. Ten slotte waren de IC’s op grond van de overeenkomst verplicht diverse gedragscodes en campagnevoorwaarden van de B.V. te volgen. De rechtbank oordeelde dan ook dat sprake was van een dienstbetrekking met alle gevolgen van dien.
Wet: art. 2, eerste lid Wet LB 1964 en art.7:610, eerste lid BW
Meer informatie: Rechtbank Noord-Holland 15 maart 2018 (gepubliceerd 21 maart 2018), ECLI:NL:RBNHO:2018:1971
Geef een reactie