Om gebruik te maken van de inkeerregeling moet een belastingplichtige alsnog een juiste, volledige aangifte indienen of juiste informatie geven. Alleen het laten blijken van de intentie om in te keren is onvoldoende.
Een echtpaar had over de jaren 2004 – 2012 hun Belgische bankrekeningen verzwegen. In hun aangifte over 2013 gaven de echtgenoten wel de bankrekening op. De Belastingdienst vroeg in het kader van het project ‘vermogen in het buitenland (stille inkeer)’ om nadere informatie over deze rekeningen. Nadat het echtpaar deze informatie had verstrekt, legde de inspecteur navorderingsaanslagen over de jaren 2004 – 2012 op inclusief boetes. De echtgenoten stelden dat zij hadden ingekeerd. Zo zou hun gemachtigde eind 2011 een brief naar de Belastingdienst hebben gestuurd. In deze brief had de gemachtigde op anonieme basis melding gedaan van de intentie tot vrijwillige verbetering.
Onbekende belastingplichtige
Rechtbank Gelderland merkt deze brief niet aan als het begin van een inkeerprocedure omdat de namen van de belastingplichtigen onbekend bleven. De brief bevatte evenmin andere informatie die was te vergelijken met een juiste aangifte of juiste informatie. Het echtpaar stelde verder dat hun gemachtigde op 27 februari 2012 een aangetekende brief had gestuurd naar de inspecteur. In deze brief had hij de echtgenoten bij hun naam genoemd. Maar het echtpaar maakte niet aannemelijk dat de fiscus deze brief had ontvangen. De echtgenoten overlegden alleen een verzendbewijs zonder datum en stempel van het postbedrijf. Daardoor is onvoldoende bewijs dat de brief van februari 2012 de fiscus heeft bereikt. Het echtpaar kan geen beroep doen op de inkeerregeling.
Wet: art. 67n AWR
Meer informatie: Rechtbank Gelderland 30 januari 2019 (gepubliceerd 11 februari 2019), ECLI:NL:RBGEL:2019:459
Geef een reactie