A-G Niessen is van oordeel dat de regeling voor tijdelijke verhuur van de eigen woning ook geldt voor tijdelijke verhuur van een deel van de eigen woning.
Een echtpaar had een woning in eigendom, die kwalificeerde als eigen woning in de zin van de Wet inkomstenbelasting 2001. Bij deze woning behoorde een tuinhuis. Sinds 2015 verhuurden het echtpaar dit tuinhuis. In cassatie is in geschil of de inkomsten uit tijdelijke verhuur van het tuinhuis in 2015 belast is in box 1.
Oordeel Rechtbank Noord-Holland
Rechtbank Noord-Holland had geoordeeld dat kortstondige verhuur van het tuinhuis geen tijdelijke verhuur van de gehele woning is. Daardoor kunnen de inkomsten uit die verhuur niet belast worden als inkomsten uit tijdelijke verhuur. Zie over deze uitspraak uitgebreider ‘Tijdelijke verhuur gedeelte eigen woning onbelast’.
Oordeel Hof Amsterdam
Hof Amsterdam oordeelde dat het tuinhuis niet meer behoort tot de eigen woning, maar tot de grondslag van box 3, het inkomen uit sparen en beleggen. Zie over deze uitspraak ‘Verhuur (deel) van eigen woning’.
Regeling tijdelijke verhuur ook voor deel woning
A-G Niessen heeft een conclusie genomen. Hij is van oordeel dat de regeling van tijdelijke verhuur van de eigen woning ook ziet op tijdelijke verhuur van een deel van de eigen woning. Hij maakt daarbij de vergelijking met de tekst van artikel 3.111 lid 7 Wet inkomstenbelasting 2001. Deze bepaling geldt namelijk ook bij vervreemding van een deel van de woning. De A-G meent dat belastbaarheid van kortstondige verhuur van een gedeelte van de woning in overeenstemming is met de ratio van de regeling voor tijdelijke verhuur van de woning. De A-G adviseert de Hoge Raad het beroep in cassatie van de staatssecretaris gegrond te verklaren.
Wet: art. 3.111 en 3.113 Wet IB 2001
Meer informatie: Parket bij de Hoge Raad 1 mei 2020 (gepubliceerd 19 mei 2020), ECLI:NL:PHR:2020:438
Geef een reactie