Een ondernemer die vrijgestelde handelingen verrichtte, had geen recht op aftrek van omzetbelasting die de curator aan hem in rekening bracht voor de afwikkeling van het faillissement. Zo heeft de Hoge Raad beslist.
Een tandartsenpraktijk was in 2009 in staat van faillissement gesteld. De failliete ondernemer verzocht om aftrek van de omzetbelasting die de curator in rekening bracht voor het afwikkelen van het faillissement. De inspecteur wees zijn verzoek af. De ondernemer voerde aan dat de belaste activiteiten van de curator ter vereffening van de boedel aan hem moesten worden toegerekend. Hij ging in (hoger) beroep, maar dat was tevergeefs. Zowel de rechtbank als het hof stelde de inspecteur in het gelijk. Het feit dat de curator tegen vergoeding belaste handelingen had verricht in verband met het faillissement, betekende volgens het hof niet dat de failliete ondernemer werd geacht deze activiteiten zelf te hebben verricht. De wettelijke verplichting van de curator om bepaalde taken uit te voeren, leidde niet tot een ander oordeel.
Terechte weigering
De zaak kwam bij de Hoge Raad. De Hoge Raad stelde dat de vereffeningswerkzaamheden handelingen bleven van de curator zelf, die hij verrichtte in zijn hoedanigheid van ondernemer tegenover de failliete ondernemer. De curator was daarover btw verschuldigd. De failliete ondernemer kon die btw alleen in aftrek brengen als de vereffeningskosten verband hielden met door hem voorafgaande aan het faillissement verrichte belaste handelingen, dan wel belaste handelingen die hij nadien tegenover derden had verricht. De failliete ondernemer kon echter niet aannemelijk maken dat hij belaste handelingen had verricht waarvoor hij de diensten van de curator had gebruikt. Volgens de Hoge Raad had de inspecteur het verzoek om btw-aftrek dan ook terecht geweigerd.
Wet: artikel 68, lid 1 Faillissementswet, artikel 43, lid 1 AWR en artikel 15 Wet OB 1968
Meer informatie: Hoge Raad, 19 juni 2015, ECLI:NL:HR:2015:1672
Geef een reactie