De vraag of een vermogensbestanddeel tot het ondernemingsvermogen dan wel tot het privévermogen behoort, is afhankelijk van de wil van de ondernemer. Op de inspecteur rust daarom de bewijslast om aannemelijk te maken dat liquide middelen duurzaam overtollig zijn.
Een advocaat werkte zelfstandig als ondernemer. In de loop der jaren had hij de in de onderneming aanwezige liquide middelen aangehouden op een internetspaarrekening. Na een boekenonderzoek concludeerde de Belastingdienst dat sprake was van overtollige liquide middelen. Daardoor moest een groot deel van de oudedagsreserve (OR) vrijvallen.
Toekomstige risico's
Bij Hof Arnhem-Leeuwarden is in geschil of sprake is van overtollige liquide middelen. Volgens het hof staat het een ondernemer in het algemeen vrij om liquide middelen tot ondernemingsvermogen te etiketteren. Daarbij gaat het niet alleen om liquide middelen die dienen ter financiering van lopende bedrijfsuitgaven en te verwachten investeringen, maar ook liquide middelen die dienen ter dekking van toekomstige risico’s, tot opbouw en instandhouding van reserves dan wel meer in het algemeen tot versteviging van de onderneming. Het hof bevestigt dat de rechtbank terecht oordeelde dat op de inspecteur de bewijslast rust om aannemelijk te maken dat de liquide middelen duurzaam overtollig waren. Het hof is van oordeel dat de inspecteur de overtolligheid van de liquide middelen niet aannemelijk heeft gemaakt. De advocaat heeft de grenzen der redelijkheid niet overschreden door de liquide middelen tot zijn ondernemingsvermogen te rekenen. De advocaat had vanwege toekomstige onzekere omstandigheden terecht de liquide middelen tot zijn ondernemingsvermogen gerekend. De advocaat heeft een kleine advocatenpraktijk die hij drijft met nog een andere advocaat. Zijn compagnon heeft aangegeven te vertrekken en dit kan een behoorlijke impact hebben op de continuïteit van de onderneming. Ook is van belang dat de advocatenpraktijk in grote mate afhankelijk is van de gefinancierde rechtsbijstand. Deze staat door bezuinigingen onder druk en er is ook daadwerkelijk een omzetdaling geweest in latere jaren. Het hof oordeelt dat de advocaat de liquide middelen terecht tot het ondernemingsvermogen mocht rekenen en de OR niet hoefde vrij te vallen.
Wet: art. 3.8, 3.70 en 3.71 Wet IB 2001
Meer informatie: Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 18 september 2018 (gepubliceerd op 28 september 2018), ECLI:NL:GHARL:2018:8253
Geef een reactie