Als de inspecteur in een bezwaarprocedure tegen een naheffingsaanslag BPM de desbetreffende auto niet hertaxeert, laat hij een kans liggen om zijn bewijslast te versterken. Maar volgens Rechtbank Noord-Nederland is dan nog geen sprake van een schending van het zorgvuldigheidsbeginsel.
De rechtbank kwam tot dit oordeel in een zaak waarin een man in Duitsland een gebruikte auto had gekocht en daarvoor aangifte BPM deed. De man had een flink bedrag aan schade opgegeven. De inspecteur meende dat de schade veel lager was, daarom legde hij de man een naheffingsaanslag BPM op. De man ging in beroep en stelde dat de Belastingdienst het zorgvuldigheidsbeginsel had geschonden, zodat de naheffingsaanslag moest worden vernietigd. De rechtbank vond dit gevolg wat te ver gaan. Bovendien meende de rechter dat de inspecteur niet zo onzorgvuldig was geweest. De inspecteur had de naheffingsaanslag opgelegd aan de hand van gegevens die hij had gehaald uit de aangifte, een taxatierapport en (het gebrek aan) reparatienota’s. Het nalaten van het uitvoeren van een hertaxatie leidde wel tot een zwakkere bewijspositie van de fiscus, maar daar bleef het bij. Uiteindelijk oordeelde de rechtbank dat zowel de man als de inspecteur onvoldoende bewijs had geleverd voor zijn door hem bepleite waarde. De rechter bepaalde daarom zelf tot welk bedrag de naheffingsaanslag moest worden verminderd.
Wet: artikel 10, achtste lid, onderdeel a Wet BPM 1992 en artikel 3:2 Awb
Meer informatie: Rechtbank Noord-Nederland 28 februari 2017 (gepubliceerd 7 maart 2017), ECLI:NL:RBNNE:2017:686
Geef een reactie