Het aandeel van twee personen in een woning hoeft niet gelijk te zijn aan de verhouding van hun aandelen in de hypotheek. Een aangifte waarin één mede-eigenaar van een woning alle hypotheekrente aftrekt terwijl de andere eigenaar geen fiscale partner is, hoeft dus niet onjuist te zijn. De inspecteur mag daarom uitgaan van de juistheid van zo’n aangifte, zo oordeelde Rechtbank Gelderland.
De desbetreffende zaak had betrekking op het jaar 2008, toen men nog kon opteren voor fiscaal partnerschap. Een man en een vrouw woonden samen in een woning waarvan ieder voor de helft eigenaar was. Zij kozen niet voor fiscaal partnerschap. Zij gaven beide de helft van het eigenwoningforfait op, maar in eerste instantie trok alleen de vrouw hypotheekrente af. De Belastingdienst legde de aanslagen inkomstenbelasting op conform de beide aangiften. Later verzocht de man om een ambtshalve vermindering. Hij wees erop dat hij de helft van de woning bezat en wilde alsnog de helft van de hypotheekrente aftrekken. De inspecteur ging akkoord. Hij concludeerde ook dat de vrouw maar 50% van de hypotheekrente had mogen aftrekken. De vraag was of sprake was van een nieuw feit dat navordering mogelijk maakte. Volgens de vrouw had de inspecteur moeten weten dat zij maar de helft van de eigen woning bezat. Maar de rechtbank wees erop dat het verschil in de verdeling van het eigenwoningforfait en de hypotheekrente niet per definitie op een onjuiste aangifte wees. Er waren andere aannemelijke verklaringen te bedenken. De inspecteur had mogen uitgaan van de juistheid van de aangifte. Er was daardoor sprake van een nieuw feit.
Huidige betekenis uitspraak
Sinds 1 januari 2011 merkt de fiscus twee personen die op hetzelfde woonadres staan ingeschreven en beiden dezelfde eigen woning hebben aan als fiscale partners, tenzij één van hen al een ander als fiscale partner heeft. Een situatie zoals in de beschreven uitspraak zal zich nu zelden voordoen. De uitspraak bevestigt wel dat de inspecteur niet al te kritisch hoeft te zijn als hij een aannemelijke verklaring kan vinden voor schijnbare eigenaardigheden.
Wet: artikel 2.17 IB 2001 en artikel 16, eerste lid AWR
Meer informatie: Rechtbank Gelderland, 24 april 2014, ECLI:NL:RBGEL:2014:2658
Geef een reactie