Beschikt een inspecteur over aanwijzingen over het bestaan van buitenlandse inkomsten, dan mag hij een langere navorderingstermijn toepassen. Hij mag daarbij de termijn die noodzakelijk is voor het verkrijgen van de inlichtingen echter niet overschrijden.
De erfgenamen van een overleden man informeerden de inspecteur begin 2003 over het bestaan van spaartegoeden die hun vader in het buitenland aanhield. De inspecteur had naar aanleiding hiervan twee inlichtingenverzoeken gedaan bij de buitenlandse belastingautoriteiten. Het eerste verzoek had betrekking op één bankrekening. In het tweede verzoek vroeg de inspecteur expliciet om informatie over alle bankrekeningen. De inspecteur legde medio 2005 navorderingsaanslagen op. Volgens de erfgenamen heeft de inspecteur de termijn die noodzakelijk was voor het verkrijgen van de inlichtingen overschreden. De inspecteur stelde dat met internationale inlichtingenuitwisseling vaak meer tijd gemoeid is dan met informatieverzoeken in de binnenlandse sfeer. Het hof besliste dat de inspecteur door de onvolledigheid in het eerste verzoek een tweede verzoek had moeten indienen, waardoor een vertraging was ontstaan. De vertraging had volgens het hof niets te maken met het verkrijgen van inlichtingen uit het buitenland, maar met een fout van de inspecteur. De navorderingsaanslagen waren in strijd met het vrije kapitaalverkeer te laat opgelegd.
Meer informatie: Hof ‘s-Hertogenbosch, 13 januari 2012, LJN: BV0868
Geef een reactie